Betekenis van:
zetel

zetel (de ~ | meervoud zetels)
Zelfstandig naamwoord
  • plaats om te zitten
"zich uit zijn zetel verheffen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

zetel (de ~ | meervoud zetels)
Zelfstandig naamwoord
  • vestigingsplaats v.e. bedrijf
"een firma met zetel in Hamburg"
"de statutaire zetel"

Hyperoniemen

Hyponiemen

zetel
Zelfstandig naamwoord
  • zitplaats, meestal in een verheven zin van dat woord
"De koning verhief zich van zijn zetel en sprak het gezelschap toe."
zetel
Zelfstandig naamwoord
  • lidmaatschap van een raad of vergadering, meestal met een beperkt aantal leden
"Deze partij zal wel een paar zeteltjes in moeten leveren bij de verkiezingen."
zetel
Zelfstandig naamwoord
  • plaats waar een organisatie gevestigd is
"De zetel van het Europese Hof is in Luxemburg."
zetel (de ~ | meervoud zetels)
Zelfstandig naamwoord
  • ruime, makkelijke stoel; makkelijke leunstoel; gemakkelijke stoel
"een zetel met hoofdsteun"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Vanaf de zetel
  2. Hier, een gemakkelijke zetel waarin ge kunt zitten.
  3. Geef mij maar een zetel bij het venster, a.u.b.
  4. De administratie besliste de zetel van de firma te verplaatsen naar Hawaï.
  5. Juridische status en zetel
  6. Naam, zetel, leden
  7. Zetel en naam
  8. Statutaire zetel (indien beschikbaar): …
  9. OPRICHTING, RECHTSPERSOONLIJKHEID EN ZETEL
  10. Adres of maatschappelijke zetel.
  11. Statutaire zetel (indien beschikbaar) (1):
  12. Statutaire zetel in de tenuitvoerleggingsstaat:
  13. Statutaire zetel in de tenuitvoerleggingsstaat:
  14. Het agentschap heeft zijn zetel in Brussel.
  15. waar zijn statutaire zetel is gevestigd;