Betekenis van:
plaats

plaats (de ~ | meervoud plaatsen)
Zelfstandig naamwoord
  • positie in rangorde
"in/op de [eerste] plaats"
"op de [eerste] plaats eindigen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

plaats
Zelfstandig naamwoord
  • passage in boek
"De plaatsen in het boek waar hij vernoemt wordt"

Hyperoniemen

Hyponiemen

plaats (de ~ | meervoud plaatsen)
Zelfstandig naamwoord
  • stad, dorp
"Op vakantie komen we door leuke kleine plaatsjes."
"De meeste plaatsen langs de A2 hebben last van geluidsoverlast."

Hyperoniemen

Hyponiemen

plaats
Zelfstandig naamwoord
  • een bepaalde ruimte of een bepaald punt in de ruimte
"De plaats van het ongeval bleef wekenlang afgespannen met politielint."
plaats
Zelfstandig naamwoord
  • een plein
"Ik ontmoette hem op de meest centrale plaats van het dorp."
plaats
Zelfstandig naamwoord
  • een dorp of stad (woonplaats)
"De plaats waar hij vandaan kwam, bleef lange tijd een vraagteken voor zijn klasgenoten."
plaats
Zelfstandig naamwoord
  • een kleine ruimte achter een huis
"Op het plaatsje kwam helemaal geen zon."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. De ontmoeting had gisteren plaats.
  2. Pardon, is die plaats bezet?
  3. Op je plaats, klaar, af!
  4. De wedstrijd vond niet plaats.
  5. Laten we van plaats wisselen.
  6. Zonder plaats
  7. Waar is de mooiste plaats op aarde?
  8. Waarom ga je niet in mijn plaats?
  9. Ik wil tijd in plaats van geld.
  10. De middeleeuwen maakten plaats voor de renaissance.
  11. Wat zoudt ge doen in mijn plaats?
  12. Wat zou je in mijn plaats doen?
  13. Wat zoudt ge doen in mijn plaats?
  14. Leg het terug op zijn plaats, alstublieft.
  15. Kunt u alstublieft plaats voor mij maken?