Vertaling van duvelen

Inhoud:

Nederlands
Engels
vallen, bliksemen, duvelen, kletteren, kukelen, neerkletteren, ploffen, sodemieteren, lazeren, mieteren, donderen, flikkeren {ww.}
to fall
to fall down

wij duvelen
jullie duvelen
zij duvelen

we fall
you fall
they fall
» meer vervoegingen van to fall

Ik ben bang om te vallen.
I'm afraid to fall.
In oktober beginnen de bladeren te vallen.
Leaves begin to fall in October.
klieren, donderen, donderjagen, donderstenen, donderstralen, du(i)veljagen, duvelen, duveljagen, gallen, kloothannesen, lazerstralen, rotzooien, sodemieteren, vervelen, etteren, klooien, kloten {ww.}
to rile
to vex
to nettle
to rag
to irritate
to nark
to get to
to gravel
to get at
to devil
to chafe
to bother
to annoy

wij duvelen
jullie duvelen
zij duvelen

we rile
you rile
they rile
» meer vervoegingen van to rile