Vertaling van jongens-

Inhoud:

Nederlands
Engels
jongens-, jongensachtig {bn.}
boyish 
jongen [m] (de ~), boy [m] (de ~), goof, gozer [m] (de ~), joch [m] (de/het ~), jongetje, knaap [m] (de ~), knul [m] (de ~), jong [m] (het ~) {zn.}
boy
male child
De jongen liep weg.
The boy ran away.
Die jongen eet niet.
That boy doesn't eat.
man [m] (de ~), baas [m] (de ~), basserool, broger, gabber [m] (de ~), jongen [m] (de ~), kerel [m] (de ~), klant, knaap, manspersoon, meneer [m] (de ~), pief [m] (de ~), vent [m] (de ~), gast [m] (de ~), heer [m] (de ~), pik [m] (de ~), mannetje [m] (het ~), heerschap [m] (het ~) {zn.}
man
adult male
Meneer Ito is een hoogopgeleide man.
Mr Ito is a highly educated man.
De man die we vanochtend zagen was meneer Green.
The man we saw this morning was Mr. Green.

Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Jongens, ik moet er vandoor.

Guys, I gotta go.

Alle jongens spelen graag honkbal.

All boys like to play baseball.

Een paar jongens kwamen het klaslokaal binnen.

Some boys came into the classroom.

Ik hou niet van stoute jongens.

I don't like bad boys.

Alle andere jongens lachten hem uit.

All the other boys laughed at him.

Al de jongens zijn even oud.

All the boys are the same age.

Meer dan twintig jongens gingen erheen.

More than twenty boys went there.

Hoeveel jongens zijn er in jullie klas?

How many boys are there in your class?

Zij is totaal niet geinteresseerd in jongens.

She was not interested in boys at all.

Jack werd uitgelachen door al de jongens.

Jack was laughed at by all the boys.

Wees stil in de bibliotheek, jongens.

Be silent in the library, boys.

Onze klas bestaat uit 40 jongens.

Our class consists of 40 boys.

Hoeveel jongens zijn er in deze klas?

How many boys are there in this class?

John zei: "Hé jongens, laten we een pauze nemen."

John said, "Hey guys, let's take a break."

Kijk, de jongens lopen met blote voeten in het water.

Look, the boys are walking barefoot in the water.


Gerelateerd aan jongens-

jongensachtig - jongen - boy - goof - gozer - joch - jongetje - knaap - knul - jong - man - baas - basserool - broger - gabberding - persoon