Vertaling van doen

Inhoud:

Nederlands
Frans
doen, laten, laten doen, maken {ww.}
faire 
rendre 

wij doen
jullie doen
zij doen

nous faisons
vous faites
ils/elles font
» meer vervoegingen van faire

Je kan me niets laten doen dat ik niet wil doen.
Tu ne peux pas me forcer à faire quoi que ce soit que je ne veux pas faire.
Waar heb je je nieuwe kostuum laten maken?
Où as-tu fait faire ton nouveau costume ?
leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen {ww.}
poser 
mettre 
appliquer 

wij doen
jullie doen
zij doen

nous posons
vous posez
ils/elles posent
» meer vervoegingen van poser

Mag ik een vraag stellen?
Puis-je poser une question ?
Mag ik een paar vragen stellen?
Puis-je poser quelques questions ?
handelen, ageren, doen, bezig zijn, optreden, te werk gaan {ww.}
agir 
opérer 

wij doen
jullie doen
zij doen

nous agissons
vous agissez
ils/elles agissent
» meer vervoegingen van agir

We moeten snel handelen.
Il nous faut agir vite.
optreden, ageren, doen, bezig zijn, handelen, te werk gaan {ww.}
agir 
opérer 

wij doen
jullie doen
zij doen

nous agissons
vous agissez
ils/elles agissent
» meer vervoegingen van agir

maken, aanmaken, bedrijven, doen, uitbrengen, uitrichten, uitvoeren {ww.}
faire 
poser 
opérer 
fabriquer 
construire 

wij doen
jullie doen
zij doen

nous faisons
vous faites
ils/elles font
» meer vervoegingen van faire

Beter niets doen, dan een fout te maken.
Il est préférable de ne rien faire que de faire quelque chose de médiocre.
Wat moet ik doen?
Que dois-je faire ?
tussenkomen, optreden, ageren, doen, bezig zijn, handelen, te werk gaan {ww.}
agir 
opérer 

wij doen
jullie doen
zij doen

nous agissons
vous agissez
ils/elles agissent
» meer vervoegingen van agir



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Wat moet ik doen?

Que dois-je faire ?

Wat moet ik doen?

Que dois-je faire ?

Wat wil je doen?

Que veux-tu faire ?

Niet doen, Sam!

Sam, non !

Ge moet uw best doen.

Vous devez faire de votre mieux.

Dat zal ik zeker doen.

Je n'y manquerai pas.

Doe wat ge moet doen.

Faites ce que vous avez à faire.

Laat hem het alleen doen.

Laissez-le se débrouiller tout seul.

Wat ga je vanavond doen?

Qu'allez-vous faire ce soir ?

Waarom moet ik dat doen?

Pourquoi est-ce que je dois faire cela ?

Ze doen het elke week.

Elles le font chaque semaine.

Waarom moet ik dit doen?

Pourquoi dois-je faire cela ?

En wat doen we nou?

Et maintenant, que fait-on ?

Ik heb veel dingen te doen.

J'ai beaucoup de choses à faire.

Wat ben je aan het doen?

Que faites-vous ?


Gerelateerd aan doen

laten - laten doen - maken - leggen - steken - plaatsen - stellen - stoppen - zetten - handelen - ageren - bezig zijn - optreden - te werk gaan - aanmakenhandelen