Vertaling van baar
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
baar , nieuweling {zn.}
baar
nieuweling {zn.}
nieuweling {zn.}
Ik zou met baar geld willen betalen.
Ik zou met baar geld willen betalen.
baar, contant {bn.}
baar
contant {bn.}
contant {bn.}
baar , draagbaar {zn.}
baar
draagbaar {zn.}
draagbaar {zn.}
pijp, paal, baar , stang, spijl, schacht, roede {zn.}
pijp
paal
baar
stang
spijl
schacht
roede {zn.}
paal
baar
stang
spijl
schacht
roede {zn.}
Hij zat daar een pijp te roken.
Hij zat daar een pijp te roken.
Door onoplettendheid botste ze met haar auto tegen de paal.
Door onoplettendheid botste ze met haar auto tegen de paal.
golf, baar , gulp {zn.}
golf
baar
gulp {zn.}
baar
gulp {zn.}
Zijn vader speelt geen golf.
Zijn vader speelt geen golf.
Hij speelt elke zondag golf.
Hij speelt elke zondag golf.
bevallen, voortbrengen, teweegbrengen, het leven schenken, baren {ww.}
bevallen
voortbrengen
teweegbrengen
het leven schenken
baren {ww.}
voortbrengen
teweegbrengen
het leven schenken
baren {ww.}
ik baar
jij baart
hij/zij/het baart
ik beval
jij bevalt
hij/zij/het bevalt
» meer vervoegingen van bevallen
Ik hoop dat het u zal bevallen.
Ik hoop dat het u zal bevallen.
Afgelopen week is ze bevallen van een mooie dochter.
Afgelopen week is ze bevallen van een mooie dochter.
bevallen, baren {ww.}
bevallen
baren {ww.}
baren {ww.}
ik baar
jij baart
hij/zij/het baart
ik beval
jij bevalt
hij/zij/het bevalt
» meer vervoegingen van bevallen