Vertaling van paal
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
paal, staak, heipaal {zn.}
paal
staak
heipaal {zn.}
staak
heipaal {zn.}
Door onoplettendheid botste ze met haar auto tegen de paal.
Door onoplettendheid botste ze met haar auto tegen de paal.
Paal {eigenn.}
Paal {eigenn.}
post, stijl, paal, deurpost {zn.}
post
stijl
paal
deurpost {zn.}
stijl
paal
deurpost {zn.}
De auteur heeft een mooie stijl.
De auteur heeft een mooie stijl.
Alsjeblieft denk eraan dat je deze brief post.
Alsjeblieft denk eraan dat je deze brief post.
pijp, paal, baar , stang, spijl, schacht, roede {zn.}
pijp
paal
baar
stang
spijl
schacht
roede {zn.}
paal
baar
stang
spijl
schacht
roede {zn.}
Ik zou met baar geld willen betalen.
Ik zou met baar geld willen betalen.
Hij zat daar een pijp te roken.
Hij zat daar een pijp te roken.
paal , roe , roede , fallus {zn.}
paal
roe
roede
fallus {zn.}
roe
roede
fallus {zn.}
paal, staak {zn.}
paal
staak {zn.}
staak {zn.}
paal {zn.}
paal {zn.}
grenzen, palen {ww.}
grenzen
palen {ww.}
palen {ww.}
hij/zij/het grenst
zij grenzen
ik paal
hij/zij/het paalt
zij palen
ik paal
» meer vervoegingen van palen
Liefde kent geen grenzen.
Liefde kent geen grenzen.
De Verenigde Staten grenzen aan Canada.
De Verenigde Staten grenzen aan Canada.
slapen, naaien, pompen, rampetampen, bedvogelen, wippen, rammen, vozen, bonken, fleppen, fokken, emmeren, flensen, cohabiteren, coïteren, bonzen, soppen, poepen, vogelen, seksen, ketsen, bibberen, rollebollen, kezen, figuurzagen, kieren, palen, knarren, neuken, vrijen {ww.}
slapen
naaien
pompen
rampetampen
bedvogelen
wippen
rammen
vozen
bonken
fleppen
fokken
emmeren
flensen
cohabiteren
coïteren
bonzen
soppen
poepen
vogelen
seksen
ketsen
bibberen
rollebollen
kezen
figuurzagen
kieren
palen
knarren
neuken
vrijen {ww.}
naaien
pompen
rampetampen
bedvogelen
wippen
rammen
vozen
bonken
fleppen
fokken
emmeren
flensen
cohabiteren
coïteren
bonzen
soppen
poepen
vogelen
seksen
ketsen
bibberen
rollebollen
kezen
figuurzagen
kieren
palen
knarren
neuken
vrijen {ww.}
ik bibber
jij bibbert
hij/zij/het bibbert
ik slaap
jij slaapt
hij/zij/het slaapt
» meer vervoegingen van slapen
Ga slapen.
Ga slapen.
Ze kan heel goed naaien.
Ze kan heel goed naaien.