Vertaling van beginnen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
beginnen, aanvangen, aanbinden {ww.}
beginnen
aanvangen
aanbinden {ww.}

ik bind aan
jij bindt aan
hij/zij/het bindt aan

ik begin
jij begint
hij/zij/het begint
» meer vervoegingen van beginnen

Laat het spel beginnen!
Laat het spel beginnen!
Laten we beginnen.
Laten we beginnen.
beginnen, ingaan, aanvangen, aanbreken {ww.}
beginnen
ingaan
aanvangen
aanbreken {ww.}

ik breek aan
jij breekt aan
hij/zij/het breekt aan

ik begin
jij begint
hij/zij/het begint
» meer vervoegingen van beginnen

Het experiment moet beginnen.
Het experiment moet beginnen.
We kunnen vanavond beginnen.
We kunnen vanavond beginnen.
beginnen {ww.}
beginnen {ww.}

ik begin
jij begint
hij/zij/het begint

ik begin
jij begint
hij/zij/het begint
» meer vervoegingen van beginnen

Waar beginnen wij?
Waar beginnen wij?
Ge moet onmiddellijk beginnen.
Ge moet onmiddellijk beginnen.
beginnen, aanvangen, inzetten {ww.}
beginnen
aanvangen
inzetten {ww.}

ik vang aan
jij vangt aan
hij/zij/het vangt aan

ik begin
jij begint
hij/zij/het begint
» meer vervoegingen van beginnen

Laten we beginnen.
Laten we beginnen.
beginnen, starten, aanvangen {ww.}
beginnen
starten
aanvangen {ww.}

ik vang aan
jij vangt aan
hij/zij/het vangt aan

ik begin
jij begint
hij/zij/het begint
» meer vervoegingen van beginnen

De motor wou niet starten.
De motor wou niet starten.
beginnen {ww.}
beginnen {ww.}

ik begin
jij begint
hij/zij/het begint

ik begin
jij begint
hij/zij/het begint
» meer vervoegingen van beginnen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Waar beginnen wij?

Waar beginnen wij?

Ge moet onmiddellijk beginnen.

Ge moet onmiddellijk beginnen.

Laten we beginnen.

Laten we beginnen.

Laat het spel beginnen!

Laat het spel beginnen!

Laten we beginnen.

Laten we beginnen.

Het experiment moet beginnen.

Het experiment moet beginnen.

We kunnen vanavond beginnen.

We kunnen vanavond beginnen.

De vredesonderhandelingen beginnen deze week.

De vredesonderhandelingen beginnen deze week.

We beginnen dadelijk met het werk.

We beginnen dadelijk met het werk.

Mag ik nu beginnen met eten?

Mag ik nu beginnen met eten?

Ik weet niet waar te beginnen.

Ik weet niet waar te beginnen.

In Europa beginnen de scholen in september.

In Europa beginnen de scholen in september.

In oktober beginnen de bladeren te vallen.

In oktober beginnen de bladeren te vallen.

Laten we beginnen met die vraag.

Laten we beginnen met die vraag.

Mag ik nu beginnen met eten?

Mag ik nu beginnen met eten?


Gerelateerd aan beginnen

aanvangen - aanbinden - ingaan - aanbreken - inzetten - starteninzetten - verrichten - bewerkstelligen - passeren - uitstrekken