Vertaling van bekken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
bekken [o] (het ~), holte [v] (de ~) {zn.}
bekken [o] (het ~)
holte [v] (de ~) {zn.}
cimbaal [v], bekken [o] {zn.}
cimbaal [v]
bekken [o] {zn.}
kom [v], vont [v], bekken [o] {zn.}
kom [v]
vont [v]
bekken [o] {zn.}
Kom hier!
Kom hier!
Ik kom.
Ik kom.
bekken [o] (het ~) {zn.}
bekken [o] (het ~) {zn.}
bekken [o] (het ~) {zn.}
bekken [o] (het ~) {zn.}
bek (mv. bekken) [m], neb [v], snavel [m], tuit [v], vogelbek [m], nebbe {zn.}
bek (mv. bekken) [m]
neb [v]
snavel [m]
tuit [v]
vogelbek [m]
nebbe {zn.}
afgrond [m], bek (mv. bekken) [m], opening [v], muil {zn.}
afgrond [m]
bek (mv. bekken) [m]
opening [v]
muil {zn.}
bek (mv. bekken) [m], mond [m], monding [v], snater {zn.}
bek (mv. bekken) [m]
mond [m]
monding [v]
snater {zn.}
bek (mv. bekken) [m], muil {zn.}
bek (mv. bekken) [m]
muil {zn.}
katten, blaffen, snibben, sneren, grauwen, bekken, bassen, snauwen {ww.}
katten
blaffen
snibben
sneren
grauwen
bekken
bassen
snauwen {ww.}

ik bas
jij bast
hij/zij/het bast

ik kat
jij kat
hij/zij/het kat
» meer vervoegingen van katten

Hij hoorde de hond blaffen.
Hij hoorde de hond blaffen.
Ken heeft twee katten.
Ken heeft twee katten.
cimbaal [m] (de ~), bekken [o] (het ~) {zn.}
cimbaal [m] (de ~)
bekken [o] (het ~) {zn.}
bekkengordel, pelvis [o] (het ~), bekken [o] (het ~) {zn.}
bekkengordel
pelvis [o] (het ~)
bekken [o] (het ~) {zn.}
bek [m] (de ~), muil [m] (de ~), laadklep, smoel [m] (de ~), kwebbel [m] (de ~), snoet, moel, kakement, bekje, bakkes [o] (het ~), klep [m] (de ~) {zn.}
bek [m] (de ~)
muil [m] (de ~)
laadklep
smoel [m] (de ~)
kwebbel [m] (de ~)
snoet
moel
kakement
bekje
bakkes [o] (het ~)
klep [m] (de ~) {zn.}
De hond had een stuk vlees in zijn bek.
De hond had een stuk vlees in zijn bek.
Op de brug zit een mug met haar muil wijd open; zeven ezels, achttien kwezels zijn er in gekropen.
Op de brug zit een mug met haar muil wijd open; zeven ezels, achttien kwezels zijn er in gekropen.
bek [m] (de ~), bekje {zn.}
bek [m] (de ~)
bekje {zn.}
bek [m] (de ~) {zn.}
bek [m] (de ~) {zn.}


Gerelateerd aan bekken

holte - cimbaal - kom - vont - bek - neb - snavel - tuit - vogelbek - nebbe - afgrond - opening - muil - mond - mondingruimte - kom - laagte - spreken - slaginstrument - deel - mond - opening - heupbeen - heiligbeen - stuit - tand