Vertaling van kom

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
kom [v], vijver [m], stroomgebied [o], bassin [o] {zn.}
kom [v]
vijver [m]
stroomgebied [o]
bassin [o] {zn.}
We wandelden rondom de vijver.
We wandelden rondom de vijver.
Kom snel!
Kom snel!
kom [v], schaal, bowl [m] {zn.}
kom [v]
schaal
bowl [m] {zn.}
Kom hier!
Kom hier!
Ik kom.
Ik kom.
kom [v], vont [v], bekken [o] {zn.}
kom [v]
vont [v]
bekken [o] {zn.}
Kom onmiddellijk.
Kom onmiddellijk.
Kom onmiddellijk.
Kom onmiddellijk.
kom [m] (de ~) {zn.}
kom [m] (de ~) {zn.}
Kom overmorgen.
Kom overmorgen.
kom [m] (de ~), gewrichtskom, gewrichtsholte {zn.}
kom [m] (de ~)
gewrichtskom
gewrichtsholte {zn.}
kom [m] (de ~) {zn.}
kom [m] (de ~) {zn.}
komen {ww.}
komen {ww.}

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

komen, aansnijden, entameren, aankaarten {ww.}
komen
aansnijden
entameren
aankaarten {ww.}

ik kaart aan
jij kaart aan
hij/zij/het kaart aan

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

Soms komen dromen uit.
Soms komen dromen uit.
Dromen komen uit.
Dromen komen uit.
verwerven, verkrijgen, winnen, komen, nemen, scheppen {ww.}
verwerven
verkrijgen
winnen
komen
nemen
scheppen {ww.}

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt

ik verwerf
jij verwerft
hij/zij/het verwerft
» meer vervoegingen van verwerven

komen, binnenkomen, aankomen, arriveren {ww.}
komen
binnenkomen
aankomen
arriveren {ww.}

ik kom aan
jij komt aan
hij/zij/het komt aan

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

Mag ik binnenkomen?
Mag ik binnenkomen?
Kan ik binnenkomen?
Kan ik binnenkomen?
aanbreken, dagen, komen, aankondigen {ww.}
aanbreken
dagen
komen
aankondigen {ww.}

ik breek aan
jij breekt aan
hij/zij/het breekt aan

ik breek aan
jij breekt aan
hij/zij/het breekt aan
» meer vervoegingen van aanbreken

komen, oplossen {ww.}
komen
oplossen {ww.}

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

komen, klaarkomen {ww.}
komen
klaarkomen {ww.}

ik kom klaar
jij komt klaar
hij/zij/het komt klaar

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

komen {ww.}
komen {ww.}

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

vallen, komen, geraken, raken, treden {ww.}
vallen
komen
geraken
raken
treden {ww.}

ik geraak
jij geraakt
hij/zij/het geraakt

ik val
jij valt
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen

voortkomen, ontspruiten, stammen, voortspruiten, komen {ww.}
voortkomen
ontspruiten
stammen
voortspruiten
komen {ww.}

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt

ik kom voort
jij komt voort
hij/zij/het komt voort
» meer vervoegingen van voortkomen

bereiken, komen, halen, toekomen {ww.}
bereiken
komen
halen
toekomen {ww.}

ik bereik
jij bereikt
hij/zij/het bereikt

ik bereik
jij bereikt
hij/zij/het bereikt
» meer vervoegingen van bereiken

zijn, bedragen, komen, kosten, maken, worden, belopen {ww.}
zijn
bedragen
komen
kosten
maken
worden
belopen {ww.}

hij/zij/het bedraagt
zij bedragen
ik beloop

hij/zij/het is
zij zijn
ik ben
» meer vervoegingen van zijn

komen, verschijnen, vertonen {ww.}
komen
verschijnen
vertonen {ww.}

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Kom snel!

Kom snel!

Kom overmorgen.

Kom overmorgen.

Kom hier!

Kom hier!

Ik kom.

Ik kom.

Kom onmiddellijk.

Kom onmiddellijk.

Kom onmiddellijk.

Kom onmiddellijk.

Kom binnen!

Kom binnen!

Ja, ik kom dadelijk.

Ja, ik kom dadelijk.

Ik kom uit China.

Ik kom uit China.

Ik kom uit Noorwegen.

Ik kom uit Noorwegen.

Ik kom uit Nederland.

Ik kom uit Nederland.

Kom je of niet?

Kom je of niet?

Ik kom uit Saitama.

Ik kom uit Saitama.

Kom als ge kunt.

Kom als ge kunt.

Johnny, kom snel hier!

Johnny, kom snel hier!