Vertaling van komen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
komen {ww.}
komen {ww.}

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

Komen [o] {eigenn.}
Komen [o] {eigenn.}
komen, binnenkomen, aankomen, arriveren {ww.}
komen
binnenkomen
aankomen
arriveren {ww.}

ik kom aan
jij komt aan
hij/zij/het komt aan

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

Mag ik binnenkomen?
Mag ik binnenkomen?
Kan ik binnenkomen?
Kan ik binnenkomen?
komen, aansnijden, entameren, aankaarten {ww.}
komen
aansnijden
entameren
aankaarten {ww.}

ik kaart aan
jij kaart aan
hij/zij/het kaart aan

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

Soms komen dromen uit.
Soms komen dromen uit.
Dromen komen uit.
Dromen komen uit.
komen, nemen, winnen, scheppen, verkrijgen, verwerven {ww.}
komen
nemen
winnen
scheppen
verkrijgen
verwerven {ww.}

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

Welk team zal winnen?
Welk team zal winnen?
Welk team zal waarschijnlijk winnen?
Welk team zal waarschijnlijk winnen?
komen, verschijnen, vertonen {ww.}
komen
verschijnen
vertonen {ww.}

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

Zeldzaam verschijnen zwemmers in de uitgestrekte zee
Zeldzaam verschijnen zwemmers in de uitgestrekte zee
Er zijn mensen in de wereld die zo'n honger hebben, dat God alleen in de vorm van brood aan hen kan verschijnen.
Er zijn mensen in de wereld die zo'n honger hebben, dat God alleen in de vorm van brood aan hen kan verschijnen.
komen, dagen, aankondigen, aanbreken {ww.}
komen
dagen
aankondigen
aanbreken {ww.}

ik breek aan
jij breekt aan
hij/zij/het breekt aan

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

Wij kijken alle dagen TV.
Wij kijken alle dagen TV.
De regen duurde vijf dagen.
De regen duurde vijf dagen.
komen, oplossen {ww.}
komen
oplossen {ww.}

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

Niemand kan dit probleem oplossen.
Niemand kan dit probleem oplossen.
Dick probeerde het probleem tevergeefs te oplossen.
Dick probeerde het probleem tevergeefs te oplossen.
komen, klaarkomen {ww.}
komen
klaarkomen {ww.}

ik kom klaar
jij komt klaar
hij/zij/het komt klaar

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

Kunt ge zondagavond komen?
Kunt ge zondagavond komen?
Komen ze morgen hiernaartoe?
Komen ze morgen hiernaartoe?
komen {ww.}
komen {ww.}

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt
» meer vervoegingen van komen

Komen zij ook?
Komen zij ook?
vallen, komen, geraken, raken, treden {ww.}
vallen
komen
geraken
raken
treden {ww.}

ik geraak
jij geraakt
hij/zij/het geraakt

ik val
jij valt
hij/zij/het valt
» meer vervoegingen van vallen

voortkomen, ontspruiten, stammen, voortspruiten, komen {ww.}
voortkomen
ontspruiten
stammen
voortspruiten
komen {ww.}

ik kom
jij komt
hij/zij/het komt

ik kom voort
jij komt voort
hij/zij/het komt voort
» meer vervoegingen van voortkomen

bereiken, komen, halen, toekomen {ww.}
bereiken
komen
halen
toekomen {ww.}

ik bereik
jij bereikt
hij/zij/het bereikt

ik bereik
jij bereikt
hij/zij/het bereikt
» meer vervoegingen van bereiken

zijn, bedragen, komen, kosten, maken, worden, belopen {ww.}
zijn
bedragen
komen
kosten
maken
worden
belopen {ww.}

hij/zij/het bedraagt
zij bedragen
ik beloop

hij/zij/het is
zij zijn
ik ben
» meer vervoegingen van zijn


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Kunt ge zondagavond komen?

Kunt ge zondagavond komen?

Komen ze morgen hiernaartoe?

Komen ze morgen hiernaartoe?

Komen zij ook?

Komen zij ook?

Soms komen dromen uit.

Soms komen dromen uit.

Dromen komen uit.

Dromen komen uit.

Hij moet onmiddellijk komen.

Hij moet onmiddellijk komen.

Ze zal straks komen.

Ze zal straks komen.

Ze komen niet vandaag.

Ze komen niet vandaag.

Zal de politie komen?

Zal de politie komen?

Kan je komen?

Kan je komen?

Vraag Tom morgen te komen.

Vraag Tom morgen te komen.

Je hoefde niet te komen.

Je hoefde niet te komen.

Waarom kunt ge niet komen?

Waarom kunt ge niet komen?

Hoe gaan we daar komen?

Hoe gaan we daar komen?

Jullie moeten niet komen morgen.

Jullie moeten niet komen morgen.