Vertaling van bezitten

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
rijk zijn, bezitten, erop nahouden {ww.}
rijk zijn
bezitten
erop nahouden {ww.}

ik bezit
jij bezit
hij/zij/het bezit

ik bezit
jij bezit
hij/zij/het bezit
» meer vervoegingen van bezitten

Hij wou rijk zijn.
Hij wou rijk zijn.
Wil je rijk zijn?
Wil je rijk zijn?
kennen, tellen, bezitten {ww.}
kennen
tellen
bezitten {ww.}

ik bezit
jij bezit
hij/zij/het bezit

ik ken
jij kent
hij/zij/het kent
» meer vervoegingen van kennen

Hij kan niet tellen.
Hij kan niet tellen.
Mijn zoon kan al tot honderd tellen.
Mijn zoon kan al tot honderd tellen.


Gerelateerd aan bezitten

rijk zijn - erop nahouden - kennen - tellenhebben