Vertaling van dieren-

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
beestachtig, dieren-, dierlijk {bn.}
beestachtig
dieren-
dierlijk {bn.}
dieren, gedierte [o] {zn.}
dieren
gedierte [o] {zn.}
Voer geen wilde dieren.
Voer geen wilde dieren.
Paarden zijn dieren.
Paarden zijn dieren.
Dieren {eigenn.}
Dieren {eigenn.}
dier [o] (het ~), beest [o] (het ~), gedierte {zn.}
dier [o] (het ~)
beest [o] (het ~)
gedierte {zn.}
Muziek heeft de charme om een wild beest te kalmeren.
Muziek heeft de charme om een wild beest te kalmeren.
't Is het beest in mij dat ernaar verlangt.
't Is het beest in mij dat ernaar verlangt.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Voer geen wilde dieren.

Voer geen wilde dieren.

Paarden zijn dieren.

Paarden zijn dieren.

Paarden zijn nuttige dieren.

Paarden zijn nuttige dieren.

Alle paarden zijn dieren, maar niet alle dieren zijn paarden.

Alle paarden zijn dieren, maar niet alle dieren zijn paarden.

Dieren wonen in het bos.

Dieren wonen in het bos.

Tom houdt erg van dieren.

Tom houdt erg van dieren.

Niet alle dieren zijn wild.

Niet alle dieren zijn wild.

Hij weet veel over dieren.

Hij weet veel over dieren.

De dieren volgen hun instinct.

De dieren volgen hun instinct.

In Alaska wonen miljoenen wilde dieren.

In Alaska wonen miljoenen wilde dieren.

Hij houdt van alle dieren, behalve paarden.

Hij houdt van alle dieren, behalve paarden.

In het bos leven wilde dieren.

In het bos leven wilde dieren.

Denk je dat dieren een ziel hebben?

Denk je dat dieren een ziel hebben?

Hij weet veel over wilde dieren.

Hij weet veel over wilde dieren.

Er zijn veel dieren in het park.

Er zijn veel dieren in het park.


Gerelateerd aan dieren-

beestachtig - dierlijk - dieren - gedierte - Dieren - dier - beestvivarium - dierenkliniek - dierenwinkel - organisme - bril - staart - baard - schub - kop - vlees - poot - lichaam - lende