Vertaling van poot

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
poot, flikker, homofiel, homosexueel, homo {zn.}
poot
flikker
homofiel
homosexueel
homo {zn.}
's Nachts zet ik mijn paprikaplantjes bij het open raam, zodat ze een beetje kunnen harden voor ik ze buiten poot, want ze hebben nu nog zulke dunne steeltjes.
's Nachts zet ik mijn paprikaplantjes bij het open raam, zodat ze een beetje kunnen harden voor ik ze buiten poot, want ze hebben nu nog zulke dunne steeltjes.
poot, flikker [m] {zn.}
poot
flikker [m] {zn.}
poot [m] (de ~), pootje {zn.}
poot [m] (de ~)
pootje {zn.}
poot [m] (de ~) {zn.}
poot [m] (de ~) {zn.}
been [o], poot [m], onderbeen [o] {zn.}
been [o]
poot [m]
onderbeen [o] {zn.}
De soldaat was gewond aan het been.
De soldaat was gewond aan het been.
Zijn gewonde been begon opnieuw te bloeden.
Zijn gewonde been begon opnieuw te bloeden.
voet [m], poot [m] {zn.}
voet [m]
poot [m] {zn.}
Ik ga te voet naar school.
Ik ga te voet naar school.
De jongen stond expres op mijn voet.
De jongen stond expres op mijn voet.
planten, aanplanten, poten {ww.}
planten
aanplanten
poten {ww.}

ik plant aan
jij plant aan
hij/zij/het plant aan

ik plant
jij plant
hij/zij/het plant
» meer vervoegingen van planten

handtekening [v] (de ~), krabbel, ondertekening, poot {zn.}
handtekening [v] (de ~)
krabbel
ondertekening
poot {zn.}
hand [m] (de ~), fikken [m] (de ~), jat, tengels [m] (de ~), klauw [m] (de ~), klauwen, klavier, klavieren, kluif, knijper, poten, vlerken, poot [m] (de ~), fik [m] (de ~), tengel {zn.}
hand [m] (de ~)
fikken [m] (de ~)
jat
tengels [m] (de ~)
klauw [m] (de ~)
klauwen
klavier
klavieren
kluif
knijper
poten
vlerken
poot [m] (de ~)
fik [m] (de ~)
tengel {zn.}
handdruk [m] (de ~), poot, hand {zn.}
handdruk [m] (de ~)
poot
hand {zn.}
flikker [m] (de ~), Utrechtenaar, holtor, reetkever, poot [m] (de ~), Hagenaar {zn.}
flikker [m] (de ~)
Utrechtenaar
holtor
reetkever
poot [m] (de ~)
Hagenaar {zn.}
lot [o] (het ~), poot [m] (de ~), groei [m] (de ~), telg [m] (de ~), rank [m] (de ~), schoot, uitloper [m] (de ~), spruit [m] (de ~), scheut [m] (de ~), afzetsel, loot [m] (de ~) {zn.}
lot [o] (het ~)
poot [m] (de ~)
groei [m] (de ~)
telg [m] (de ~)
rank [m] (de ~)
schoot
uitloper [m] (de ~)
spruit [m] (de ~)
scheut [m] (de ~)
afzetsel
loot [m] (de ~) {zn.}
Liefde van het lot
Liefde van het lot
Het is het lot van de mens om te lijden.
Het is het lot van de mens om te lijden.
been [o] (het ~), poot [m] (de ~) {zn.}
been [o] (het ~)
poot [m] (de ~) {zn.}
Hij heeft een ongeluk gehad en heeft een been gebroken.
Hij heeft een ongeluk gehad en heeft een been gebroken.
Hij heeft een ongeluk gehad en zijn been gebroken.
Hij heeft een ongeluk gehad en zijn been gebroken.
been [o] (het ~), stelt, poot [m] (de ~), onderdanen, onderdaan {zn.}
been [o] (het ~)
stelt
poot [m] (de ~)
onderdanen
onderdaan {zn.}
Ik kreeg kramp in mijn been tijdens het zwemmen.
Ik kreeg kramp in mijn been tijdens het zwemmen.
hand [m] (de ~), handschrift [o] (het ~), poot {zn.}
hand [m] (de ~)
handschrift [o] (het ~)
poot {zn.}
Wiens handschrift is dit?
Wiens handschrift is dit?
Mijn moeder heeft een mooi handschrift.
Mijn moeder heeft een mooi handschrift.
poten {ww.}
poten {ww.}

ik poot
jij poot
hij/zij/het poot

ik poot
jij poot
hij/zij/het poot
» meer vervoegingen van poten

zetten, neerpoten, planten, poten, neerzetten {ww.}
zetten
neerpoten
planten
poten
neerzetten {ww.}

ik poot neer
jij poot neer
hij/zij/het poot neer

ik zet
jij zet
hij/zij/het zet
» meer vervoegingen van zetten