Vertaling van hand

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
hand, handdruk {zn.}
hand
handdruk {zn.}
Ze liepen hand in hand.
Ze liepen hand in hand.
John en Mary lopen altijd hand in hand.
John en Mary lopen altijd hand in hand.
hand [v] {zn.}
hand [v] {zn.}
Laat mijn hand niet los.
Laat mijn hand niet los.
Ik heb een boek in mijn hand.
Ik heb een boek in mijn hand.
hand [m] (de ~), handschrift [o] (het ~), poot {zn.}
hand [m] (de ~)
handschrift [o] (het ~)
poot {zn.}
Wiens handschrift is dit?
Wiens handschrift is dit?
Mijn moeder heeft een mooi handschrift.
Mijn moeder heeft een mooi handschrift.
hand, poot, handdruk [m] (de ~) {zn.}
hand
poot
handdruk [m] (de ~) {zn.}
's Nachts zet ik mijn paprikaplantjes bij het open raam, zodat ze een beetje kunnen harden voor ik ze buiten poot, want ze hebben nu nog zulke dunne steeltjes.
's Nachts zet ik mijn paprikaplantjes bij het open raam, zodat ze een beetje kunnen harden voor ik ze buiten poot, want ze hebben nu nog zulke dunne steeltjes.
hand [m] (de ~), poten, fik [m] (de ~), poot [m] (de ~), tengel, vlerken, knijper, kluif, klavieren, klavier, klauwen, klauw [m] (de ~), tengels [m] (de ~), jat, fikken [m] (de ~) {zn.}
hand [m] (de ~)
poten
fik [m] (de ~)
poot [m] (de ~)
tengel
vlerken
knijper
kluif
klavieren
klavier
klauwen
klauw [m] (de ~)
tengels [m] (de ~)
jat
fikken [m] (de ~) {zn.}
Hij stak zijn eigen huis in de fik.
Hij stak zijn eigen huis in de fik.
Een tafel heeft vier poten.
Een tafel heeft vier poten.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ze liepen hand in hand.

Ze liepen hand in hand.

John en Mary lopen altijd hand in hand.

John en Mary lopen altijd hand in hand.

Laat mijn hand niet los.

Laat mijn hand niet los.

Ik heb een boek in mijn hand.

Ik heb een boek in mijn hand.

Hij stak zijn hand niet op.

Hij stak zijn hand niet op.

Er is hier iets aan de hand.

Er is hier iets aan de hand.

Bijt nooit de hand die je voedt.

Bijt nooit de hand die je voedt.

De hand van Jan is rein.

De hand van Jan is rein.

Wat is er aan de hand?

Wat is er aan de hand?

Mijn hand is in warm water.

Mijn hand is in warm water.

Tom liet de hand van Mary los.

Tom liet de hand van Mary los.

Hij heeft een gat in zijn hand.

Hij heeft een gat in zijn hand.

Ze hield mijn hand stevig vast.

Ze hield mijn hand stevig vast.

Hij legde zijn hand op mijn schouder.

Hij legde zijn hand op mijn schouder.

Ze heeft bloemen in haar hand.

Ze heeft bloemen in haar hand.


Gerelateerd aan hand

handdruk - handschrift - poot - poten - fik - tengel - vlerken - knijper - kluif - klavieren - klavier - klauwen - klauw - tengels - jatschrift - gebaar - uiting - lichaamsdeel - middenhand - handwortel