Vertaling van geducht

Inhoud:

Nederlands

fiks, geducht, krachtig, sterk, straf, zwaar {bn.}

fiks
geducht
krachtig
sterk
straf
zwaar {bn.}

bijzonder, danig, duchtig, geducht, schromelijk {bw.}

bijzonder
danig
duchtig
geducht
schromelijk {bw.}

vrezen, terugschrikken voor, duchten, schromen, bang zijn voor {ww.}

vrezen
terugschrikken voor
duchten
schromen
bang zijn voor {ww.}

ik heb geducht
ik had geducht
ik zal geducht hebben

ik heb gevreesd
ik had gevreesd
ik zal gevreesd hebben
» meer vervoegingen van vrezen

Vrees niet, want er is niets te vrezen.

Goed doen en niets vrezen

gevreesd, geducht {bn.}

gevreesd
geducht {bn.}

vrezen, duchten {ww.}

vrezen
duchten {ww.}

ik heb geducht
ik had geducht
ik zal geducht hebben

ik heb gevreesd
ik had gevreesd
ik zal gevreesd hebben
» meer vervoegingen van vrezen

Je moet de laatste dag niet vrezen noch wensen

Ze mogen me haten, als ze me maar vrezen