Vertaling van hard

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
hard, hardvochtig, meedogenloos, onbarmhartig {bn.}
hard
hardvochtig
meedogenloos
onbarmhartig {bn.}
hard, hardvochtig {bn.}
hard
hardvochtig {bn.}
hard, onvermoeibaar {bw.}
hard
onvermoeibaar {bw.}
hard, pijnlijk {bn.}
hard
pijnlijk {bn.}
hard, luid {bn.}
hard
luid {bn.}
hard, onzacht, stug {bn.}
hard
onzacht
stug {bn.}
gauw, hard, in allerijl, schielijk, snel, vlug {bw.}
gauw
hard
in allerijl
schielijk
snel
vlug {bw.}
bar, duchtig, hard, straf, streng, zwaar {bn.}
bar
duchtig
hard
straf
streng
zwaar {bn.}
grimmig, guur, hard, scherp {bn.}
grimmig
guur
hard
scherp {bn.}
verdragen, uitstaan, uithouden, harden, dulden, doorstaan {ww.}
verdragen
uitstaan
uithouden
harden
dulden
doorstaan {ww.}

ik doorsta
jij doorstaat
hij/zij/het doorstaat

ik verdraag
jij verdraagt
hij/zij/het verdraagt
» meer vervoegingen van verdragen

Ik kan het niet meer uithouden.
Ik kan het niet meer uithouden.
Ik kan de pijn niet meer uitstaan.
Ik kan de pijn niet meer uitstaan.
harden, verharden, vereelten {ww.}
harden
verharden
vereelten {ww.}

ik hard
jij hardt
hij/zij/het hardt

ik hard
jij hardt
hij/zij/het hardt
» meer vervoegingen van harden

's Nachts zet ik mijn paprikaplantjes bij het open raam, zodat ze een beetje kunnen harden voor ik ze buiten poot, want ze hebben nu nog zulke dunne steeltjes.
's Nachts zet ik mijn paprikaplantjes bij het open raam, zodat ze een beetje kunnen harden voor ik ze buiten poot, want ze hebben nu nog zulke dunne steeltjes.
stalen, harden, temperen {ww.}
stalen
harden
temperen {ww.}

ik hard
jij hardt
hij/zij/het hardt

ik staal
jij staalt
hij/zij/het staalt
» meer vervoegingen van stalen

Ze stalen mijn fles wijn!
Ze stalen mijn fles wijn!
harden, wapenen, pantseren {ww.}
harden
wapenen
pantseren {ww.}

ik hard
jij hardt
hij/zij/het hardt

ik hard
jij hardt
hij/zij/het hardt
» meer vervoegingen van harden

dragen, verdragen, velen, incasseren, harden, verduren, gedogen, dulden {ww.}
dragen
verdragen
velen
incasseren
harden
verduren
gedogen
dulden {ww.}

ik draag
jij draagt
hij/zij/het draagt

ik draag
jij draagt
hij/zij/het draagt
» meer vervoegingen van dragen

Velen verloren hun huis na de aardbeving.
Velen verloren hun huis na de aardbeving.
Velen zijn geroepen, slechts weinig uitverkoren
Velen zijn geroepen, slechts weinig uitverkoren
harden {ww.}
harden {ww.}

ik hard
jij hardt
hij/zij/het hardt

ik hard
jij hardt
hij/zij/het hardt
» meer vervoegingen van harden

harden {ww.}
harden {ww.}

ik hard
jij hardt
hij/zij/het hardt

ik hard
jij hardt
hij/zij/het hardt
» meer vervoegingen van harden

harden {ww.}
harden {ww.}

ik hard
jij hardt
hij/zij/het hardt

ik hard
jij hardt
hij/zij/het hardt
» meer vervoegingen van harden



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Je moet hard leren.

Je moet hard leren.

Je werkt te hard.

Je werkt te hard.

Goede studenten studeren hard.

Goede studenten studeren hard.

Je werkt hard.

Je werkt hard.

Nancy studeerde hard.

Nancy studeerde hard.

Ze werkte hard.

Ze werkte hard.

Je moet heel hard werken.

Je moet heel hard werken.

Ge moet alleen hard werken.

Ge moet alleen hard werken.

De meeste studenten studeren hard.

De meeste studenten studeren hard.

Het regende hard de hele dag door.

Het regende hard de hele dag door.

Zelfs als het hard regent, ga ik.

Zelfs als het hard regent, ga ik.

Ga niet naar buiten, het regent hard.

Ga niet naar buiten, het regent hard.

Noodzaak is hard

Noodzaak is hard

Ik heb heel hard geleerd om het examen te halen.

Ik heb heel hard geleerd om het examen te halen.

Het begon al snel zeer hard te regenen.

Het begon al snel zeer hard te regenen.