Vertaling van snel

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
snel, speciaal {bn.}
snel
speciaal {bn.}
gauw, gezwind, haastig, snel, spoedig, vlug {bn.}
gauw
gezwind
haastig
snel
spoedig
vlug {bn.}
gauw, hard, in allerijl, schielijk, snel, vlug {bw.}
gauw
hard
in allerijl
schielijk
snel
vlug {bw.}
snel, vlug {bn.}
snel
vlug {bn.}
rennen, hardlopen, snellen, hollen {ww.}
rennen
hardlopen
snellen
hollen {ww.}

ik loop hard
jij loopt hard
hij/zij/het loopt hard

ik ren
jij rent
hij/zij/het rent
» meer vervoegingen van rennen

Ik kan rennen.
Ik kan rennen.
Ik kan rennen.
Ik kan rennen.
rennen, hardlopen, sprinten, snellen, racen, hollen {ww.}
rennen
hardlopen
sprinten
snellen
racen
hollen {ww.}

ik loop hard
jij loopt hard
hij/zij/het loopt hard

ik ren
jij rent
hij/zij/het rent
» meer vervoegingen van rennen

Hardlopen is goed voor de gezondheid.
Hardlopen is goed voor de gezondheid.
Ik heb hem zien rennen.
Ik heb hem zien rennen.
flitsend, snel {bn.}
flitsend
snel {bn.}
fluks, gezwind, rad, rap, ras, snel, vlug {bn.}
fluks
gezwind
rad
rap
ras
snel
vlug {bn.}
vliegen, ijlen, spoeden, reppen, racen, snellen {ww.}
vliegen
ijlen
spoeden
reppen
racen
snellen {ww.}

ik ijl
jij ijlt
hij/zij/het ijlt

ik vlieg
jij vliegt
hij/zij/het vliegt
» meer vervoegingen van vliegen

De vogels vliegen.
De vogels vliegen.
Deze vogel kan niet vliegen.
Deze vogel kan niet vliegen.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Kom snel!

Kom snel!

Hij kan snel zwemmen.

Hij kan snel zwemmen.

Kom snel terug.

Kom snel terug.

Zij verbrandt snel.

Zij verbrandt snel.

Je zal snel wenen.

Je zal snel wenen.

Spreek ik te snel?

Spreek ik te snel?

Deze auto is snel.

Deze auto is snel.

Tom was snel.

Tom was snel.

Hoe snel ze loopt!

Hoe snel ze loopt!

Je rijdt te snel.

Je rijdt te snel.

Ze is echt snel.

Ze is echt snel.

Ik word snel hysterisch.

Ik word snel hysterisch.

Hij spreekt te snel.

Hij spreekt te snel.

Hij komt snel.

Hij komt snel.

Ik word snel verkouden.

Ik word snel verkouden.


Gerelateerd aan snel

speciaal - gauw - gezwind - haastig - spoedig - vlug - hard - in allerijl - schielijk - rennen - hardlopen - snellen - hollen - sprinten - racenhaasten - voortbewegen