Vertaling van heet

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
heet, warm, warmpjes {bw.}
heet
warm
warmpjes {bw.}
heet, pittig, scherp {bn.}
heet
pittig
scherp {bn.}
heet, pittig {bn.}
heet
pittig {bn.}
geil, welig, heet, opgewonden {bn.}
geil
welig
heet
opgewonden {bn.}
gloeiend, heet, smoorheet, snikheet {bn.}
gloeiend
heet
smoorheet
snikheet {bn.}
noemen, heten, uitmaken voor, benoemen {ww.}
noemen
heten
uitmaken voor
benoemen {ww.}

ik benoem
jij benoemt
hij/zij/het benoemt

ik noem
jij noemt
hij/zij/het noemt
» meer vervoegingen van noemen

Kranten, televisie en radio heten massamedia.
Kranten, televisie en radio heten massamedia.
Ze noemen hem Jim.
Ze noemen hem Jim.
heten, doorgaan, zich aanstellen, gelden {ww.}
heten
doorgaan
zich aanstellen
gelden {ww.}

ik ga door
jij gaat door
hij/zij/het gaat door

ik heet
jij heet
hij/zij/het heet
» meer vervoegingen van heten

Ik vroeg hem om op te houden met praten maar hij bleef doorgaan.
Ik vroeg hem om op te houden met praten maar hij bleef doorgaan.
genoemd worden, heten {ww.}
genoemd worden
heten {ww.}

ik heet
jij heet
hij/zij/het heet

ik heet
jij heet
hij/zij/het heet
» meer vervoegingen van heten

De naam moet nog genoemd worden
De naam moet nog genoemd worden
In deze wereld kan niets zeker genoemd worden, behalve de dood en belastingen.
In deze wereld kan niets zeker genoemd worden, behalve de dood en belastingen.
heten, verklaren {ww.}
heten
verklaren {ww.}

ik heet
jij heet
hij/zij/het heet

ik heet
jij heet
hij/zij/het heet
» meer vervoegingen van heten

het duistere (verklaren) door het duisterdere, het onbekende door het onbekendere
het duistere (verklaren) door het duisterdere, het onbekende door het onbekendere
heten {ww.}
heten {ww.}

ik heet
jij heet
hij/zij/het heet

ik heet
jij heet
hij/zij/het heet
» meer vervoegingen van heten


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ik heet Tanaka Itsjiro.

Ik heet Tanaka Itsjiro.

Hoe heet die vogel?

Hoe heet die vogel?

Ik heet Jack.

Ik heet Jack.

Hoe heet deze vogel?

Hoe heet deze vogel?

We hebben het heet.

We hebben het heet.

Het is te heet.

Het is te heet.

Het was heet gisteren.

Het was heet gisteren.

Ik heet Ivan.

Ik heet Ivan.

Het was heet gisteren.

Het was heet gisteren.

Het is heet vandaag.

Het is heet vandaag.

Het is te heet.

Het is te heet.

De soep is heet.

De soep is heet.

Hoe heet deze straat?

Hoe heet deze straat?

Ik heet Andrea.

Ik heet Andrea.

Het is hier erg heet.

Het is hier erg heet.


Gerelateerd aan heet

warm - warmpjes - pittig - scherp - geil - welig - opgewonden - gloeiend - smoorheet - snikheet - noemen - heten - uitmaken voor - benoemen - doorgaanaandoen - mededelen - zijn