Vertaling van hinder
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
hinder, ongelegenheid {zn.}
hinder
ongelegenheid {zn.}
ongelegenheid {zn.}
verlegenheid , knelpunt, hinder, penarie , benardheid {zn.}
verlegenheid
knelpunt
hinder
penarie
benardheid {zn.}
knelpunt
hinder
penarie
benardheid {zn.}
Wat hij zei bracht mij in verlegenheid.
Wat hij zei bracht mij in verlegenheid.
Hou op! Je brengt haar in verlegenheid!
Hou op! Je brengt haar in verlegenheid!
hinderpaal, hinder, gemaal, gezeur, hindernis {zn.}
hinderpaal
hinder
gemaal
gezeur
hindernis {zn.}
hinder
gemaal
gezeur
hindernis {zn.}
Slecht weer is geen hinderpaal.
Slecht weer is geen hinderpaal.
last, overlast, hinder, gêne, verstoring , storing , stoornis {zn.}
last
overlast
hinder
gêne
verstoring
storing
stoornis {zn.}
overlast
hinder
gêne
verstoring
storing
stoornis {zn.}
Tom heeft last van financiële stress.
Tom heeft last van financiële stress.
Tot op zekere hoogte hebben we er allemaal last van.
Tot op zekere hoogte hebben we er allemaal last van.
storen, verstoren, belemmeren, hinderen {ww.}
storen
verstoren
belemmeren
hinderen {ww.}
verstoren
belemmeren
hinderen {ww.}
ik belemmer
jij belemmert
hij/zij/het belemmert
ik stoor
jij stoort
hij/zij/het stoort
» meer vervoegingen van storen
Niet storen.
Niet storen.
Niets zal haar studie hinderen.
Niets zal haar studie hinderen.
last , overlast , hinder {zn.}
last
overlast
hinder {zn.}
overlast
hinder {zn.}
Ik wil je niet tot last zijn met mijn problemen.
Ik wil je niet tot last zijn met mijn problemen.
Behalve van een verstopte neus, heb ik ook last van verhoging.
Behalve van een verstopte neus, heb ik ook last van verhoging.
hinderen, deren, derangeren {ww.}
hinderen
deren
derangeren {ww.}
deren
derangeren {ww.}
ik derangeer
jij derangeert
hij/zij/het derangeert
ik hinder
jij hindert
hij/zij/het hindert
» meer vervoegingen van hinderen