Vertaling van jongetje

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
jongen [m] (de ~), jong [m] (het ~), jongetje, knul [m] (de ~), knaap [m] (de ~), joch [m] (de/het ~), gozer [m] (de ~), goof, boy [m] (de ~) {zn.}
jongen [m] (de ~)
jong [m] (het ~)
jongetje
knul [m] (de ~)
knaap [m] (de ~)
joch [m] (de/het ~)
gozer [m] (de ~)
goof
boy [m] (de ~) {zn.}
Het jongetje draagt een bril.
Het jongetje draagt een bril.
Tom ziet jong uit.
Tom ziet jong uit.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Het jongetje draagt een bril.

Het jongetje draagt een bril.

Het jongetje heeft niet veel speelkameraadjes.

Het jongetje heeft niet veel speelkameraadjes.

De hond viel het jongetje aan.

De hond viel het jongetje aan.

Dat jongetje lijkt op zijn vader.

Dat jongetje lijkt op zijn vader.

Het stoute jongetje verdwaalde en keek om zich heen.

Het stoute jongetje verdwaalde en keek om zich heen.

Ken je dat jongetje dat aan het huilen is?

Ken je dat jongetje dat aan het huilen is?

Ze zagen het jongetje weggedragen worden naar het ziekenhuis.

Ze zagen het jongetje weggedragen worden naar het ziekenhuis.

Dat is het jongetje, dat ik gisteren heb gezien.

Dat is het jongetje, dat ik gisteren heb gezien.

Het jongetje lag in zijn bed te slapen.

Het jongetje lag in zijn bed te slapen.


Gerelateerd aan jongetje

jongen - jong - knul - knaap - joch - gozer - goof - boyding