Vertaling van kasteel

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
kasteel [o], burcht [m] {zn.}
kasteel [o]
burcht [m] {zn.}
Mijn thuis is mijn kasteel.
Mijn thuis is mijn kasteel.
Ik ben nu in een oud kasteel
Ik ben nu in een oud kasteel
kasteel [o] (het ~) {zn.}
kasteel [o] (het ~) {zn.}
Het kasteel werd in de as gelegd.
Het kasteel werd in de as gelegd.
Wanneer jullie naar Roemenië gaan, zullen jullie het Kasteel van Dracula bezoeken.
Wanneer jullie naar Roemenië gaan, zullen jullie het Kasteel van Dracula bezoeken.
slot [o], kasteel [o], burcht [m] {zn.}
slot [o]
kasteel [o]
burcht [m] {zn.}
Geef me de sleutel van dit slot!
Geef me de sleutel van dit slot!
kasteel [o] (het ~), toren [m] (de ~) {zn.}
kasteel [o] (het ~)
toren [m] (de ~) {zn.}
Hoe hoog is die toren?
Hoe hoog is die toren?
Heb je de Toren van Tokio wel eens gezien?
Heb je de Toren van Tokio wel eens gezien?
kasteel [o] (het ~) {zn.}
kasteel [o] (het ~) {zn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Mijn thuis is mijn kasteel.

Mijn thuis is mijn kasteel.

Ik ben nu in een oud kasteel

Ik ben nu in een oud kasteel

Het kasteel werd in de as gelegd.

Het kasteel werd in de as gelegd.

Wanneer jullie naar Roemenië gaan, zullen jullie het Kasteel van Dracula bezoeken.

Wanneer jullie naar Roemenië gaan, zullen jullie het Kasteel van Dracula bezoeken.


Gerelateerd aan kasteel

burcht - slot - torenhuis - schaakstuk - gebouw - woning