Vertaling van klein
luttel
min {bn.}
mineur- {bn.}
kleinzielig
kinderachtig {bn.}
jong {bn.}
verootmoedigen
kleinmaken {ww.}
ik maak klein
jij maakt klein
hij/zij/het maakt klein
ik verneder
jij vernedert
hij/zij/het vernedert
» meer vervoegingen van vernederen
gruizelen {ww.}
ik gruizel
jij gruizelt
hij/zij/het gruizelt
ik maak klein
jij maakt klein
hij/zij/het maakt klein
» meer vervoegingen van kleinmaken
kleinschalig
klein {bn.}
dociel
gedwee
handelbaar
onderworpen
volgzaam
klein {bn.}
ik maak klein
jij maakt klein
hij/zij/het maakt klein
ik maak klein
jij maakt klein
hij/zij/het maakt klein
» meer vervoegingen van kleinmaken
ik acht klein
jij acht klein
hij/zij/het acht klein
ik acht klein
jij acht klein
hij/zij/het acht klein
» meer vervoegingen van kleinachten
onderwerpen
kleinkrijgen {ww.}
ik bedwing
jij bedwingt
hij/zij/het bedwingt
ik bedwing
jij bedwingt
hij/zij/het bedwingt
» meer vervoegingen van bedwingen
stukmaken
kleinmaken {ww.}
ik krijg klein
jij krijgt klein
hij/zij/het krijgt klein
ik krijg klein
jij krijgt klein
hij/zij/het krijgt klein
» meer vervoegingen van kleinkrijgen
Voorbeelden in zinsverband
Mijn tuin is klein.
Mijn tuin is klein.
Dat boek is klein.
Dat boek is klein.
Het is te klein.
Het is te klein.
Nederland is een klein land.
Nederland is een klein land.
Dit is een klein boek.
Dit is een klein boek.
Je bent niet zo klein als ik.
Je bent niet zo klein als ik.
Je bent niet zo klein als ik.
Je bent niet zo klein als ik.
Mevrouw Klein geeft elke vrijdag een test.
Mevrouw Klein geeft elke vrijdag een test.
De wereld is een klein dorp.
De wereld is een klein dorp.
Mijn broer is klein maar sterk.
Mijn broer is klein maar sterk.
Deze hoed is te klein voor jou.
Deze hoed is te klein voor jou.
Je bent niet zo klein als ik.
Je bent niet zo klein als ik.
Een ongeluk zit in een klein hoekje.
Een ongeluk zit in een klein hoekje.
Ryoko heeft een schattig klein gezicht.
Ryoko heeft een schattig klein gezicht.
Het meisje is klein voor haar leeftijd.
Het meisje is klein voor haar leeftijd.