Vertaling van knap

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
fraai, mooi, knap, net, schoon {bn.}
fraai
mooi
knap
net
schoon {bn.}
bekwaam, knap, kundig {bw.}
bekwaam
knap
kundig {bw.}
geleerd, knap, ontwikkeld {bn.}
geleerd
knap
ontwikkeld {bn.}
bevattelijk, intelligent, knap, snugger {bn.}
bevattelijk
intelligent
knap
snugger {bn.}
geleerd, knap, onderlegd {bn.}
geleerd
knap
onderlegd {bn.}
breken, knappen, stukgaan, uitraken, afbreken {ww.}
breken
knappen
stukgaan
uitraken
afbreken {ww.}

ik breek af
jij breekt af
hij/zij/het breekt af

ik breek
jij breekt
hij/zij/het breekt
» meer vervoegingen van breken

Ik had een rare droom terwijl ik een uiltje aan het knappen was.
Ik had een rare droom terwijl ik een uiltje aan het knappen was.
Je moet je beloftes niet breken.
Je moet je beloftes niet breken.
knappen, kraken, knallen {ww.}
knappen
kraken
knallen {ww.}

ik knal
jij knalt
hij/zij/het knalt

ik knap
jij knapt
hij/zij/het knapt
» meer vervoegingen van knappen

knappen {ww.}
knappen {ww.}

ik knap
jij knapt
hij/zij/het knapt

ik knap
jij knapt
hij/zij/het knapt
» meer vervoegingen van knappen

knappen, knapperen {ww.}
knappen
knapperen {ww.}

ik knap
jij knapt
hij/zij/het knapt

ik knap
jij knapt
hij/zij/het knapt
» meer vervoegingen van knappen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ze is erg knap.

Ze is erg knap.

Dat meisje is knap.

Dat meisje is knap.

Vind je mij knap?

Vind je mij knap?

Ze zei dat hij er knap uitzag.

Ze zei dat hij er knap uitzag.

Ze schept op over hoe knap ze is.

Ze schept op over hoe knap ze is.

Het meisje dat in de bakkerij werkt is knap.

Het meisje dat in de bakkerij werkt is knap.


Gerelateerd aan knap

fraai - mooi - net - schoon - bekwaam - kundig - geleerd - ontwikkeld - bevattelijk - intelligent - snugger - onderlegd - breken - knappen - stukgaanbreken - uitklinken