Vertaling van schoon
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
fraai, mooi, knap, net, schoon {bn.}
fraai
mooi
knap
net
schoon {bn.}
mooi
knap
net
schoon {bn.}
helder, louter, schoon, proper, puur, rein, zindelijk, zuiver {bn.}
helder
louter
schoon
proper
puur
rein
zindelijk
zuiver {bn.}
louter
schoon
proper
puur
rein
zindelijk
zuiver {bn.}
hygiënisch, proper, rein, schoon, helder, fris, zindelijk, zuiver {bn.}
hygiënisch
proper
rein
schoon
helder
fris
zindelijk
zuiver {bn.}
proper
rein
schoon
helder
fris
zindelijk
zuiver {bn.}
schoonheid, schoon {zn.}
schoonheid
schoon {zn.}
schoon {zn.}
Ze is geen schoonheid.
Ze is geen schoonheid.
Schoonheid is slechts oppervlakkig.
Schoonheid is slechts oppervlakkig.
onbedorven, onbezoedeld, onschuldig, onverdorven, rein, schoon, zuiver, deugdzaam, eerbaar, eerzaam, zedig {bn.}
onbedorven
onbezoedeld
onschuldig
onverdorven
rein
schoon
zuiver
deugdzaam
eerbaar
eerzaam
zedig {bn.}
onbezoedeld
onschuldig
onverdorven
rein
schoon
zuiver
deugdzaam
eerbaar
eerzaam
zedig {bn.}
netto, schoon, zuiver {bn.}
netto
schoon
zuiver {bn.}
schoon
zuiver {bn.}
mooi, schoon, leuk, knap {bn.}
mooi
schoon
leuk
knap {bn.}
schoon
leuk
knap {bn.}
schonen, opschonen {ww.}
schonen
opschonen {ww.}
opschonen {ww.}
ik schoon op
jij schoont op
hij/zij/het schoont op
ik schoon
jij schoont
hij/zij/het schoont
» meer vervoegingen van schonen
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Nederlands
Schoon
Schoon
Haar puppy is schoon.
Haar puppy is schoon.
Nieuwe bezems vegen schoon.
Nieuwe bezems vegen schoon.
Alleen de waarheid is schoon.
Alleen de waarheid is schoon.
Help je me even de kamer schoon te maken?
Help je me even de kamer schoon te maken?
Je hoeft alleen maar je kamer schoon te maken.
Je hoeft alleen maar je kamer schoon te maken.
"Je kleren worden nog vies." "Geeft niet. Ze waren toch al niet echt schoon."
"Je kleren worden nog vies." "Geeft niet. Ze waren toch al niet echt schoon."