Vertaling van zuiver

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
zuiver {bn.}
zuiver {bn.}
zuiver {bw.}
zuiver {bw.}
regelrecht, absoluut, onvermengd, onvoorwaardelijk, volstrekt, zuiver, puur {bn.}
regelrecht
absoluut
onvermengd
onvoorwaardelijk
volstrekt
zuiver
puur {bn.}
rasecht, volbloed, pur sang, absoluut, onvermengd, onvoorwaardelijk, volstrekt, zuiver, puur {bn.}
rasecht
volbloed
pur sang
absoluut
onvermengd
onvoorwaardelijk
volstrekt
zuiver
puur {bn.}
helder, louter, schoon, proper, puur, rein, zindelijk, zuiver {bn.}
helder
louter
schoon
proper
puur
rein
zindelijk
zuiver {bn.}
duidelijk, helder, klaar, uitgesproken, zuiver {bn.}
duidelijk
helder
klaar
uitgesproken
zuiver {bn.}
correct, goed, juist, zuiver {bn.}
correct
goed
juist
zuiver {bn.}
drievoudig, driedubbel, drievuldig, driewerf, triple, absoluut, onvermengd, onvoorwaardelijk, volstrekt, zuiver, puur {bn.}
drievoudig
driedubbel
drievuldig
driewerf
triple
absoluut
onvermengd
onvoorwaardelijk
volstrekt
zuiver
puur {bn.}
verregaand, vergaand, absoluut, onvermengd, onvoorwaardelijk, volstrekt, zuiver, puur {bn.}
verregaand
vergaand
absoluut
onvermengd
onvoorwaardelijk
volstrekt
zuiver
puur {bn.}
onvermengd, zuiver {bn.}
onvermengd
zuiver {bn.}
louter, puur, zuiver {bw.}
louter
puur
zuiver {bw.}
louteren, affineren, zuiveren {ww.}
louteren
affineren
zuiveren {ww.}

ik affineer
jij affineert
hij/zij/het affineert

ik louter
jij loutert
hij/zij/het loutert
» meer vervoegingen van louteren

vegen, schoonmaken, zuiveren, reinigen, louteren {ww.}
vegen
schoonmaken
zuiveren
reinigen
louteren {ww.}

ik louter
jij loutert
hij/zij/het loutert

ik veeg
jij veegt
hij/zij/het veegt
» meer vervoegingen van vegen

Nieuwe bezems vegen schoon.
Nieuwe bezems vegen schoon.
Mary wil het huis vegen.
Mary wil het huis vegen.
louteren, affineren, zuiveren {ww.}
louteren
affineren
zuiveren {ww.}

ik affineer
jij affineert
hij/zij/het affineert

ik louter
jij loutert
hij/zij/het loutert
» meer vervoegingen van louteren

zuiveren, censureren {ww.}
zuiveren
censureren {ww.}

ik censureer
jij censureert
hij/zij/het censureert

ik zuiver
jij zuivert
hij/zij/het zuivert
» meer vervoegingen van zuiveren

zuiveren, purifiëren, purificeren, reinigen {ww.}
zuiveren
purifiëren
purificeren
reinigen {ww.}

ik purificeer
jij purificeert
hij/zij/het purificeert

ik zuiver
jij zuivert
hij/zij/het zuivert
» meer vervoegingen van zuiveren

zuiveren, raffineren {ww.}
zuiveren
raffineren {ww.}

ik raffineer
jij raffineert
hij/zij/het raffineert

ik zuiver
jij zuivert
hij/zij/het zuivert
» meer vervoegingen van zuiveren



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Het kind had een zuiver hart.

Het kind had een zuiver hart.

Het water van deze rivier is heel zuiver.

Het water van deze rivier is heel zuiver.