Vertaling van krassen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
krassen, knersen, kraken, knarsen {ww.}
krassen
knersen
kraken
knarsen {ww.}

ik knars
jij knarst
hij/zij/het knarst

ik kras
jij krast
hij/zij/het krast
» meer vervoegingen van krassen

krassen {ww.}
krassen {ww.}

ik kras
jij krast
hij/zij/het krast

ik kras
jij krast
hij/zij/het krast
» meer vervoegingen van krassen

krassen {ww.}
krassen {ww.}

ik kras
jij krast
hij/zij/het krast

ik kras
jij krast
hij/zij/het krast
» meer vervoegingen van krassen

schrappen, schrabben, schrapen, krassen {ww.}
schrappen
schrabben
schrapen
krassen {ww.}

ik kras
jij krast
hij/zij/het krast

ik schrap
jij schrapt
hij/zij/het schrapt
» meer vervoegingen van schrappen

krassen {ww.}
krassen {ww.}

ik kras
jij krast
hij/zij/het krast

ik kras
jij krast
hij/zij/het krast
» meer vervoegingen van krassen

krassen {ww.}
krassen {ww.}

ik kras
jij krast
hij/zij/het krast

ik kras
jij krast
hij/zij/het krast
» meer vervoegingen van krassen

druk, levendig, kras (mv. krassen), kwiek, opgewekt, rap, tierig, vief, wakker {bn.}
druk
levendig
kras (mv. krassen)
kwiek
opgewekt
rap
tierig
vief
wakker {bn.}
kras (mv. krassen) {zn.}
kras (mv. krassen) {zn.}
kerven, inkrassen, krassen, inkerven {ww.}
kerven
inkrassen
krassen
inkerven {ww.}

ik kerf in
jij kerft in
hij/zij/het kerft in

ik kerf
jij kerft
hij/zij/het kerft
» meer vervoegingen van kerven

schrapen, krassen, zagen {zn.}
schrapen
krassen
zagen {zn.}
kras [m] (de ~) {zn.}
kras [m] (de ~) {zn.}
kras [m] (de ~), gekras {zn.}
kras [m] (de ~)
gekras {zn.}
kras [m] (de ~) {ww.}
kras [m] (de ~) {ww.}
vitaal, kwiek, levenskrachtig, sthenisch, vief, kras (mv. krassen) {bn.}
vitaal
kwiek
levenskrachtig
sthenisch
vief
kras (mv. krassen) {bn.}
kras (mv. krassen) {bn.}
kras (mv. krassen) {bn.}
wonderbaarlijk, miraculeus, ongelofelijk, ongelofeloos, ongelooflijk, onwaarschijnlijk, wonder, wonderbaar, wonderlijk, kras (mv. krassen) {bn.}
wonderbaarlijk
miraculeus
ongelofelijk
ongelofeloos
ongelooflijk
onwaarschijnlijk
wonder
wonderbaar
wonderlijk
kras (mv. krassen) {bn.}