Vertaling van kraken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
kraken {ww.}
kraken {ww.}

ik kraak
jij kraakt
hij/zij/het kraakt

ik kraak
jij kraakt
hij/zij/het kraakt
» meer vervoegingen van kraken

zich meester maken van, usurperen, overweldigen, kraken {ww.}
zich meester maken van
usurperen
overweldigen
kraken {ww.}

ik kraak
jij kraakt
hij/zij/het kraakt

ik usurpeer
jij usurpeert
hij/zij/het usurpeert
» meer vervoegingen van usurperen

krassen, knersen, kraken, knarsen {ww.}
krassen
knersen
kraken
knarsen {ww.}

ik knars
jij knarst
hij/zij/het knarst

ik kras
jij krast
hij/zij/het krast
» meer vervoegingen van krassen

uit elkaar doen springen, kraken {ww.}
uit elkaar doen springen
kraken {ww.}

ik kraak
jij kraakt
hij/zij/het kraakt

ik kraak
jij kraakt
hij/zij/het kraakt
» meer vervoegingen van kraken

knappen, kraken, knallen {ww.}
knappen
kraken
knallen {ww.}

ik knal
jij knalt
hij/zij/het knalt

ik knap
jij knapt
hij/zij/het knapt
» meer vervoegingen van knappen

Ik had een rare droom terwijl ik een uiltje aan het knappen was.
Ik had een rare droom terwijl ik een uiltje aan het knappen was.
geweld, kraak (mv. kraken), geweldpleging [v] {zn.}
geweld
kraak (mv. kraken)
geweldpleging [v] {zn.}
We houden niet van geweld.
We houden niet van geweld.
We houden niet van geweld.
We houden niet van geweld.
kraak (mv. kraken) [m] (de ~) {zn.}
kraak (mv. kraken) [m] (de ~) {zn.}
kraak (mv. kraken) [m] (de ~) {zn.}
kraak (mv. kraken) [m] (de ~) {zn.}
kraak (mv. kraken) {zn.}
kraak (mv. kraken) {zn.}
ruis [m] (de ~), kraak (mv. kraken) {zn.}
ruis [m] (de ~)
kraak (mv. kraken) {zn.}
inbraak [m] (de ~), kraak (mv. kraken) [m] (de ~), braak {zn.}
inbraak [m] (de ~)
kraak (mv. kraken) [m] (de ~)
braak {zn.}