Vertaling van lucht

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
lucht [v], geur [m], reuk, luchtje [o] {zn.}
lucht [v]
geur [m]
reuk
luchtje [o] {zn.}
De geur van lelies vulde de kamer.
De geur van lelies vulde de kamer.
De geur van rozen vulde de kamer.
De geur van rozen vulde de kamer.
lucht [v], hemel [m] {zn.}
lucht [v]
hemel [m] {zn.}
De hemel is blauw.
De hemel is blauw.
Is de hemel blauw? Ja.
Is de hemel blauw? Ja.
lucht {zn.}
lucht {zn.}
De lucht wordt donker.
De lucht wordt donker.
Lucht is onzichtbaar.
Lucht is onzichtbaar.
lucht [m] (de ~) {zn.}
lucht [m] (de ~) {zn.}
Lucht die schoenen!
Lucht die schoenen!
De lucht klaarde op.
De lucht klaarde op.
lucht [m] (de ~), atmosfeer [m] (de ~), ether, dampkring [m] (de ~) {zn.}
lucht [m] (de ~)
atmosfeer [m] (de ~)
ether
dampkring [m] (de ~) {zn.}
De lucht klaarde op.
De lucht klaarde op.
lucht [m] (de ~), hemel [m] (de ~), hoogte, firmament [o] (het ~), uitspansel [o] (het ~), luchtruim [o] (het ~), zwerk [o] (het ~), hemeldak, hemelboog, hemelblauw {zn.}
lucht [m] (de ~)
hemel [m] (de ~)
hoogte
firmament [o] (het ~)
uitspansel [o] (het ~)
luchtruim [o] (het ~)
zwerk [o] (het ~)
hemeldak
hemelboog
hemelblauw {zn.}
Sterren stralen aan de hemel.
Sterren stralen aan de hemel.
Waarom is de hemel blauw?
Waarom is de hemel blauw?
lucht [m] (de ~), geur [m] (de ~), reuk [m] (de ~), odeur, geurtje {zn.}
lucht [m] (de ~)
geur [m] (de ~)
reuk [m] (de ~)
odeur
geurtje {zn.}
Deze bloem geeft een sterke geur af.
Deze bloem geeft een sterke geur af.
wannen, ventileren, spuien, uitluchten, luchten {ww.}
wannen
ventileren
spuien
uitluchten
luchten {ww.}

ik lucht
jij lucht
hij/zij/het lucht

ik wan
jij want
hij/zij/het want
» meer vervoegingen van wannen

doortochten, doorwaaien, luchten {ww.}
doortochten
doorwaaien
luchten {ww.}

hij/zij/het tocht door
zij tochten door
hij/zij/het doorwaait

hij/zij/het tocht door
zij tochten door
hij/zij/het tocht door
» meer vervoegingen van doortochten

luchten, ventileren {ww.}
luchten
ventileren {ww.}

ik lucht
jij lucht
hij/zij/het lucht

ik lucht
jij lucht
hij/zij/het lucht
» meer vervoegingen van luchten

uitdrukken, aanduiden, luchten, ventileren {ww.}
uitdrukken
aanduiden
luchten
ventileren {ww.}

ik duid aan
jij duidt aan
hij/zij/het duidt aan

ik druk uit
jij drukt uit
hij/zij/het drukt uit
» meer vervoegingen van uitdrukken



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

De lucht wordt donker.

De lucht wordt donker.

Lucht is onzichtbaar.

Lucht is onzichtbaar.

Lucht die schoenen!

Lucht die schoenen!

De lucht klaarde op.

De lucht klaarde op.

Alle mensen ademen lucht.

Alle mensen ademen lucht.

De lucht klaarde op.

De lucht klaarde op.

Mensen kunnen niet leven zonder lucht.

Mensen kunnen niet leven zonder lucht.

Er is geen lucht in de ruimte.

Er is geen lucht in de ruimte.

Water en lucht zijn allebei fluïda.

Water en lucht zijn allebei fluïda.

De lucht zal snel helder worden.

De lucht zal snel helder worden.

Ik wil wat frisse lucht opsnuiven.

Ik wil wat frisse lucht opsnuiven.

Een wolk dreef door de lucht.

Een wolk dreef door de lucht.

Vandaag is de lucht blauw en onbewolkt.

Vandaag is de lucht blauw en onbewolkt.

De lucht in deze kamer is vuil.

De lucht in deze kamer is vuil.

We kunnen niet leven zonder lucht.

We kunnen niet leven zonder lucht.