Vertaling van naar

Inhoud:

Nederlands

naar, ziek {bn.}

naar
ziek {bn.}

akelig, naar, onaangenaam, verdrietelijk, vervelend {bn.}

akelig
naar
onaangenaam
verdrietelijk
vervelend {bn.}

akelig, naar, onaangenaam {bn.}

akelig
naar
onaangenaam {bn.}

aan, bij, naar, tegen, tot, voor, op {vz.}

aan
bij
naar
tegen
tot
voor
op {vz.}

blijkens, ingevolge, langs, naar, volgens {vz.}

blijkens
ingevolge
langs
naar
volgens {vz.}

Nederlands

Tom knipoogde naar Mary.

Kom naar hier!

Kijk eens naar dit.

Ik moet naar bed.

Ga naar school.

Sawako wil naar Frankrijk.

Ze ging naar Ibaragi.

Ik wil naar huis.

Naar waar gaan we?

Hij vertrok naar Parijs.

Zij keken naar elkaar.

Tom verlangde naar wraak.

Je ruikt naar kak.

Ga terug naar huis.

Ze wees naar hem.