Vertaling van op

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
op, uitgegeven {bn.}
op
uitgegeven {bn.}
op, versleten {bn.}
op
versleten {bn.}
op, uit bed {bn.}
op
uit bed {bn.}
op, opgekomen {bn.}
op
opgekomen {bn.}
op, uit bed {bn.}
op
uit bed {bn.}
op, uitgeput, uitverkocht {bn.}
op
uitgeput
uitverkocht {bn.}
op, opgegeten {bn.}
op
opgegeten {bn.}
op, opgemaakt, verbruikt {bn.}
op
opgemaakt
verbruikt {bn.}
aan, jegens, met, om, op, te, tot, voor, in {vz.}
aan
jegens
met
om
op
te
tot
voor
in {vz.}
aan, bij, naar, tegen, tot, voor, op {vz.}
aan
bij
naar
tegen
tot
voor
op {vz.}
in, binnen, per, te, op {vz.}
in
binnen
per
te
op {vz.}
aan, op {vz.}
aan
op {vz.}
naar boven, omhoog, op, opwaarts {bw.}
naar boven
omhoog
op
opwaarts {bw.}
uit, van, op {vz.}
uit
van
op {vz.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Kop op!

Kop op!

Schiet op!

Schiet op!

Sta op!

Sta op!

Schiet op!

Schiet op!

Schiet op!

Schiet op!

Ik ben op tijd op school gekomen.

Ik ben op tijd op school gekomen.

Ze staat vroeg op.

Ze staat vroeg op.

Zit je op Facebook?

Zit je op Facebook?

Klim op de evenwichtsbalk.

Klim op de evenwichtsbalk.

Dit slaat nergens op.

Dit slaat nergens op.

Alsjeblieft sta niet op.

Alsjeblieft sta niet op.

Ik vertrouw op je.

Ik vertrouw op je.

Ik stap op.

Ik stap op.

De lucht klaarde op.

De lucht klaarde op.

Werk je op zondag?

Werk je op zondag?


Gerelateerd aan op

uitgegeven - versleten - uit bed - opgekomen - uitgeput - uitverkocht - opgegeten - opgemaakt - verbruikt - aan - jegens - met - om - te - tot