Vertaling van put

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
put {zn.}
put {zn.}
put [m] (de ~) {zn.}
put [m] (de ~) {zn.}
put [m] (de ~), boorput [m] (de ~) {zn.}
put [m] (de ~)
boorput [m] (de ~) {zn.}
put [m] (de ~), afvoerput {zn.}
put [m] (de ~)
afvoerput {zn.}
put [m] (de ~) {zn.}
put [m] (de ~) {zn.}
gat [o], put, kuil, holte, hol {zn.}
gat [o]
put
kuil
holte
hol {zn.}
Hij groef een gat.
Hij groef een gat.
Het is een zwart gat.
Het is een zwart gat.
hozen, ontlenen, putten, scheppen {ww.}
hozen
ontlenen
putten
scheppen {ww.}

ik hoos
jij hoost
hij/zij/het hoost

ik hoos
jij hoost
hij/zij/het hoost
» meer vervoegingen van hozen

bouwput [m] (de ~), put [m] (de ~), werkput {zn.}
bouwput [m] (de ~)
put [m] (de ~)
werkput {zn.}
puren, putten {ww.}
puren
putten {ww.}

ik puur
jij puurt
hij/zij/het puurt

ik puur
jij puurt
hij/zij/het puurt
» meer vervoegingen van puren

putten {ww.}
putten {ww.}

ik put
jij put
hij/zij/het put

ik put
jij put
hij/zij/het put
» meer vervoegingen van putten

putten {ww.}
putten {ww.}

ik put
jij put
hij/zij/het put

ik put
jij put
hij/zij/het put
» meer vervoegingen van putten



Gerelateerd aan put

boorput - afvoerput - gat - kuil - holte - hol - hozen - ontlenen - putten - scheppen - bouwput - werkput - purendeuk - put - opening - gaatje - uitholling - afgraving - halen - scoren - omhooghalen - galg