Vertaling van raam

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
raam [o], venster [o] {zn.}
raam [o]
venster [o] {zn.}
Jim, sluit het venster.
Jim, sluit het venster.
Kunt u het venster openen?
Kunt u het venster openen?
raam, lijst, kader, omlijsting [v] {zn.}
raam
lijst
kader
omlijsting [v] {zn.}
Het raam is open.
Het raam is open.
Mag ik het raam opendoen?
Mag ik het raam opendoen?
raam [o] (het ~), draagwijdte [v] (de ~), reikwijdte [v] (de ~), scope, portee [v] (de ~) {zn.}
raam [o] (het ~)
draagwijdte [v] (de ~)
reikwijdte [v] (de ~)
scope
portee [v] (de ~) {zn.}
Hij doet het raam open.
Hij doet het raam open.
Zij doet het raam open.
Zij doet het raam open.
raam {zn.}
raam {zn.}
Doe het raam open, alstublieft.
Doe het raam open, alstublieft.
raam [o] (het ~), lijst [m] (de ~), raamwerk, omkadering, kader [o] (het ~) {zn.}
raam [o] (het ~)
lijst [m] (de ~)
raamwerk
omkadering
kader [o] (het ~) {zn.}
raam [m] (de ~), doel [o] (het ~), doelwit [o] (het ~), mikpunt [o] (het ~) {zn.}
raam [m] (de ~)
doel [o] (het ~)
doelwit [o] (het ~)
mikpunt [o] (het ~) {zn.}
Hij keek uit het raam.
Hij keek uit het raam.
Zij doet het raam open.
Zij doet het raam open.
licht, raam [o] (het ~), venster [o] (het ~), glasraam [o] (het ~), vensterraam, raampje {zn.}
licht
raam [o] (het ~)
venster [o] (het ~)
glasraam [o] (het ~)
vensterraam
raampje {zn.}
Hebt ge het venster opengelaten?
Hebt ge het venster opengelaten?
ramen, schatten, koersen {ww.}
ramen
schatten
koersen {ww.}

ik koers
jij koerst
hij/zij/het koerst

ik raam
jij raamt
hij/zij/het raamt
» meer vervoegingen van ramen

Sluit alle ramen.
Sluit alle ramen.
Weinig schatten zijn zoveel waard als een vriend.
Weinig schatten zijn zoveel waard als een vriend.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Het raam is open.

Het raam is open.

Mag ik het raam opendoen?

Mag ik het raam opendoen?

Hij doet het raam open.

Hij doet het raam open.

Zij doet het raam open.

Zij doet het raam open.

Doe het raam open, alstublieft.

Doe het raam open, alstublieft.

Hij keek uit het raam.

Hij keek uit het raam.

Zij doet het raam open.

Zij doet het raam open.

Zwijgend keek ze uit het raam.

Zwijgend keek ze uit het raam.

Ik vroeg Tom het raam te openen.

Ik vroeg Tom het raam te openen.

We keken allemaal door het raam.

We keken allemaal door het raam.

Hij heeft expres het raam gebroken.

Hij heeft expres het raam gebroken.

We keken allemaal uit het raam.

We keken allemaal uit het raam.

De stoel is niet dichtbij het raam.

De stoel is niet dichtbij het raam.

Ken je het meisje dat aan het raam staat?

Ken je het meisje dat aan het raam staat?

We keken uit het raam, maar zagen niks.

We keken uit het raam, maar zagen niks.