Vertaling van rijzen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
rijzen {ww.}
rijzen {ww.}

ik rijs
jij rijst
hij/zij/het rijst

ik rijs
jij rijst
hij/zij/het rijst
» meer vervoegingen van rijzen

wassen, rijzen {ww.}
wassen
rijzen {ww.}

ik rijs
jij rijst
hij/zij/het rijst

ik was
jij wast
hij/zij/het wast
» meer vervoegingen van wassen

Knippen, wassen en drogen alstublieft.
Knippen, wassen en drogen alstublieft.
Ik ga mijn auto wassen.
Ik ga mijn auto wassen.
opzetten, opzwellen, zwellen, uitdijen, rijzen {ww.}
opzetten
opzwellen
zwellen
uitdijen
rijzen {ww.}

ik zet op
jij zet op
hij/zij/het zet op

ik zet op
jij zet op
hij/zij/het zet op
» meer vervoegingen van opzetten

Men moet een helm opzetten om het hoofd te beschermen.
Men moet een helm opzetten om het hoofd te beschermen.
Misschien moet jij dan een mondkapje opzetten.
Misschien moet jij dan een mondkapje opzetten.
wassen, opstaan, stijgen, opkomen, verrijzen, rijzen, opgaan {ww.}
wassen
opstaan
stijgen
opkomen
verrijzen
rijzen
opgaan {ww.}

ik ga op
jij gaat op
hij/zij/het gaat op

ik was
jij wast
hij/zij/het wast
» meer vervoegingen van wassen

Ik wilde niet vroeg opstaan.
Ik wilde niet vroeg opstaan.
Ik haat vroeg opstaan.
Ik haat vroeg opstaan.
stijgen, rijzen, oplopen {ww.}
stijgen
rijzen
oplopen {ww.}

ik loop op
jij loopt op
hij/zij/het loopt op

ik stijg
jij stijgt
hij/zij/het stijgt
» meer vervoegingen van stijgen

Het smelten van de poolkappen kan bijdragen aan het stijgen van het zeeniveau.
Het smelten van de poolkappen kan bijdragen aan het stijgen van het zeeniveau.
klimmen, stijgen, bestijgen, rijzen, naar boven gaan {ww.}
klimmen
stijgen
bestijgen
rijzen
naar boven gaan {ww.}

ik bestijg
jij bestijgt
hij/zij/het bestijgt

ik klim
jij klimt
hij/zij/het klimt
» meer vervoegingen van klimmen

Apen klimmen in bomen.
Apen klimmen in bomen.
Een beer kan in een boom klimmen.
Een beer kan in een boom klimmen.