Vertaling van tijd

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
tijd {zn.}
tijd {zn.}
Ja, het gebeurt van tijd tot tijd.
Ja, het gebeurt van tijd tot tijd.
We gaan van tijd tot tijd vissen.
We gaan van tijd tot tijd vissen.
tijd, poos {zn.}
tijd
poos {zn.}
We gaan van tijd tot tijd vissen.
We gaan van tijd tot tijd vissen.
Heb je nu tijd?
Heb je nu tijd?
tijd [m] (de ~), tijdsduur [m] (de ~), tijdsafstand {zn.}
tijd [m] (de ~)
tijdsduur [m] (de ~)
tijdsafstand {zn.}
Ik heb geen tijd.
Ik heb geen tijd.
tijd [m] (de ~), tempus [m] (de/het ~) {zn.}
tijd [m] (de ~)
tempus [m] (de/het ~) {zn.}
tijd [m] (de ~) {zn.}
tijd [m] (de ~) {zn.}
tijd [m] (de ~), eeuw, tijdperk [o] (het ~), tijdvak [o] (het ~), era {zn.}
tijd [m] (de ~)
eeuw
tijdperk [o] (het ~)
tijdvak [o] (het ~)
era {zn.}
We zijn in het tijdperk van de atoomenergie.
We zijn in het tijdperk van de atoomenergie.
In het Stalinistische tijdperk werden gevangenen in concentratiekampen slaven in dienst van de staat.
In het Stalinistische tijdperk werden gevangenen in concentratiekampen slaven in dienst van de staat.
tijd [m] (de ~), uur [o] (het ~), moment [o] (het ~), ogenblik [o] (het ~), tijdstip [o] (het ~), ure, stonde [m] (de ~) {zn.}
tijd [m] (de ~)
uur [o] (het ~)
moment [o] (het ~)
ogenblik [o] (het ~)
tijdstip [o] (het ~)
ure
stonde [m] (de ~) {zn.}
Het uur is er", "Het is tijd
Het uur is er", "Het is tijd
Het uur vlucht, de tijd vliegt
Het uur vlucht, de tijd vliegt
tijd {zn.}
tijd {zn.}
tijdrekken {ww.}
tijdrekken {ww.}

ik rek tijd
ik rekte tijd
jij rekt tijd

ik rek tijd
ik rekte tijd
jij rekt tijd
» meer vervoegingen van tijdrekken



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ja, het gebeurt van tijd tot tijd.

Ja, het gebeurt van tijd tot tijd.

We gaan van tijd tot tijd vissen.

We gaan van tijd tot tijd vissen.

We gaan van tijd tot tijd vissen.

We gaan van tijd tot tijd vissen.

Heb je nu tijd?

Heb je nu tijd?

Ik heb geen tijd.

Ik heb geen tijd.

Ik heb geen tijd.

Ik heb geen tijd.

Verspil mijn tijd niet.

Verspil mijn tijd niet.

Wij hebben genoeg tijd.

Wij hebben genoeg tijd.

Neem de tijd.

Neem de tijd.

We hebben veel tijd.

We hebben veel tijd.

McClellan verspilde geen tijd.

McClellan verspilde geen tijd.

Tijd is geld.

Tijd is geld.

De tijd vliegt.

De tijd vliegt.

De tijd vliegt.

De tijd vliegt.

Je tijd is om.

Je tijd is om.


Gerelateerd aan tijd

poos - tijdsduur - tijdsafstand - tempus - eeuw - tijdperk - tijdvak - era - uur - moment - ogenblik - tijdstip - ure - stonde - tijdrekkentijd - vorm - iets - periode - tijdstip - vertragen