Vertaling van toevallen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
toevallen, vallende ziekte, epilepsie [v] {zn.}
toevallen
vallende ziekte
epilepsie [v] {zn.}
toevallen, ten deel vallen {ww.}
toevallen
ten deel vallen {ww.}

ik zal toevallen
ik zou toevallen
jij zult toevallen

ik zal toevallen
ik zou toevallen
jij zult toevallen
» meer vervoegingen van toevallen

sluiten, dichtgaan, zich sluiten, toevallen, toegroeien, toegaan {ww.}
sluiten
dichtgaan
zich sluiten
toevallen
toegroeien
toegaan {ww.}

hij/zij/het zal dichtgaan
hij/zij/het zal dichtgaan
zij zult dichtgaan

hij/zij/het zal sluiten
hij/zij/het zou sluiten
zij zullen sluiten
» meer vervoegingen van sluiten

We hoorden de deur dichtgaan.
We hoorden de deur dichtgaan.
Wilt ge zo goed zijn het venster te sluiten?
Wilt ge zo goed zijn het venster te sluiten?
ten deel vallen, toevallen {bw.}
ten deel vallen
toevallen {bw.}
toevallen {ww.}
toevallen {ww.}

ik zal toevallen
ik zou toevallen
jij zult toevallen

ik zal toevallen
ik zou toevallen
jij zult toevallen
» meer vervoegingen van toevallen

toeval (mv. toevallen), toevalligheid [v] {zn.}
toeval (mv. toevallen)
toevalligheid [v] {zn.}
Toen de bom ontplofte was it daar bij toeval.
Toen de bom ontplofte was it daar bij toeval.
Ik ontmoette mijn leraar per toeval in het restaurant gisteravond.
Ik ontmoette mijn leraar per toeval in het restaurant gisteravond.
geval [o] (het ~), toeval [o] (het ~), toevalligheid [v] (de ~), coïncidentie [v] (de ~) {zn.}
geval [o] (het ~)
toeval [o] (het ~)
toevalligheid [v] (de ~)
coïncidentie [v] (de ~) {zn.}
Het was puur toeval dat ik haar leerde kennen.
Het was puur toeval dat ik haar leerde kennen.
Het was puur toeval dat Mary en ik op dezelfde trein zaten.
Het was puur toeval dat Mary en ik op dezelfde trein zaten.
toeval [m] (de/het ~) {zn.}
toeval [m] (de/het ~) {zn.}
(Het is niet van jou) wat het geluk/toeval je heeft gebracht
(Het is niet van jou) wat het geluk/toeval je heeft gebracht