Vertaling van treuzel

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
treuzel, teut [m] (de ~), plantrekker, lijntrekker [m] (de ~), dreutel, treuzelaar [m] (de ~) {zn.}
treuzel
teut [m] (de ~)
plantrekker
lijntrekker [m] (de ~)
dreutel
treuzelaar [m] (de ~) {zn.}
treuzelen, toeven, teuten, talmen, leuteren, dralen {ww.}
treuzelen
toeven
teuten
talmen
leuteren
dralen {ww.}

ik draal
jij draalt
hij/zij/het draalt

ik treuzel
jij treuzelt
hij/zij/het treuzelt
» meer vervoegingen van treuzelen

beiden, teuten, tutten, neutelen, talmen, lijntrekken, lijmen, dreutelen, dralen, treuzelen {ww.}
beiden
teuten
tutten
neutelen
talmen
lijntrekken
lijmen
dreutelen
dralen
treuzelen {ww.}

ik beid
jij beidt
hij/zij/het beidt

ik beid
jij beidt
hij/zij/het beidt
» meer vervoegingen van beiden

We glimlachten beiden op bijna hetzelfde moment.
We glimlachten beiden op bijna hetzelfde moment.
Deze leerlingen hebben beiden de proef gefaald.
Deze leerlingen hebben beiden de proef gefaald.


Gerelateerd aan treuzel

teut - plantrekker - lijntrekker - dreutel - treuzelaar - treuzelen - toeven - teuten - talmen - leuteren - dralen - beiden - tutten - neutelen - lijntrekkenpersoon - wachten