Vertaling van trip
						Inhoud:
						
Nederlands
Nederlands
trip {zn.}
trip {zn.}
Ze hebben hun trip vanwege Regen afgebroken.
									Ze hebben hun trip vanwege Regen afgebroken.
								  We plannen een trip naar New York.
									We plannen een trip naar New York.
								  trip, excursie , toer, tocht, uitstapje  {zn.}
trip
excursie
toer
tocht
uitstapje {zn.}
excursie
toer
tocht
uitstapje {zn.}
Tegen het einde van de excursie hadden we al erg veel dorst.
									Tegen het einde van de excursie hadden we al erg veel dorst.
								  trip  {zn.}
trip  {zn.}
reis, trip, toer, tocht {zn.}
reis
trip
toer
tocht {zn.}
trip
toer
tocht {zn.}
Goede reis!
									Goede reis!
								  Ik reis vaak.
									Ik reis vaak.
								  trip , plezierreis , tochtje, pleziertocht {zn.}
trip 
plezierreis
tochtje
pleziertocht {zn.}
plezierreis
tochtje
pleziertocht {zn.}
trippen {ww.}
trippen {ww.}
ik trip
jij tript
hij/zij/het tript
ik trip
jij tript
hij/zij/het tript
			 					» meer vervoegingen van trippen
		 					
tippelen, trippen, trippelen {ww.}
tippelen
trippen
trippelen {ww.}
trippen
trippelen {ww.}
ik tippel
jij tippelt
hij/zij/het tippelt
ik tippel
jij tippelt
hij/zij/het tippelt
			 					» meer vervoegingen van tippelen
		 					
trippen {ww.}
trippen {ww.}
ik trip
jij tript
hij/zij/het tript
ik trip
jij tript
hij/zij/het tript
			 					» meer vervoegingen van trippen
		 					
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Nederlands
Ze hebben hun trip vanwege Regen afgebroken.
Ze hebben hun trip vanwege Regen afgebroken.
We plannen een trip naar New York.
We plannen een trip naar New York.