Vertaling van uittrekken

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
uittrekken, ophalen {ww.}
uittrekken
ophalen {ww.}

ik zal ophalen
ik zou ophalen
jij zult ophalen

ik zal uittrekken
ik zou uittrekken
jij zult uittrekken
» meer vervoegingen van uittrekken

Het is de bedoeling dat we onze schoenen uittrekken aan de ingang.
Het is de bedoeling dat we onze schoenen uittrekken aan de ingang.
"We geven geen kortingen," zei de vrouw streng, "ongeacht hoe klein. En wilt u nu alstublieft het pak uittrekken als u het zich niet kunt veroorloven?"
"We geven geen kortingen," zei de vrouw streng, "ongeacht hoe klein. En wilt u nu alstublieft het pak uittrekken als u het zich niet kunt veroorloven?"
uittrekken, uitscheuren, uitrukken {ww.}
uittrekken
uitscheuren
uitrukken {ww.}

ik zal uitrukken
ik zou uitrukken
jij zult uitrukken

ik zal uittrekken
ik zou uittrekken
jij zult uittrekken
» meer vervoegingen van uittrekken

uittrekken, bestemmen {ww.}
uittrekken
bestemmen {ww.}

ik zal bestemmen
ik zou bestemmen
jij zult bestemmen

ik zal uittrekken
ik zou uittrekken
jij zult uittrekken
» meer vervoegingen van uittrekken

uittrekken, uitwijken, emigreren {ww.}
uittrekken
uitwijken
emigreren {ww.}

ik zal emigreren
ik zou emigreren
jij zult emigreren

ik zal uittrekken
ik zou uittrekken
jij zult uittrekken
» meer vervoegingen van uittrekken

uittrekken, oprukken, uitrukken, opmarcheren {ww.}
uittrekken
oprukken
uitrukken
opmarcheren {ww.}

hij/zij/het zal opmarcheren
hij/zij/het zal opmarcheren
zij zult opmarcheren

hij/zij/het zal uittrekken
hij/zij/het zou uittrekken
zij zullen uittrekken
» meer vervoegingen van uittrekken

uitdoen, uittrekken, afleggen, uitkrijgen, afzetten, afdoen {ww.}
uitdoen
uittrekken
afleggen
uitkrijgen
afzetten
afdoen {ww.}

ik zal afdoen
jij zult afdoen
hij/zij/het zal afdoen

ik zal uitdoen
jij zult uitdoen
hij/zij/het zal uitdoen
» meer vervoegingen van uitdoen

Kan je het licht uitdoen?
Kan je het licht uitdoen?
Moet ik hier mijn schoenen uitdoen?
Moet ik hier mijn schoenen uitdoen?
uitleggen, uittrekken, verlengen, uitrekken, rekken, doortrekken {ww.}
uitleggen
uittrekken
verlengen
uitrekken
rekken
doortrekken {ww.}

ik zal doortrekken
ik zou doortrekken
jij zult doortrekken

ik zal uitleggen
ik zou uitleggen
jij zult uitleggen
» meer vervoegingen van uitleggen

Tom moet dingen uitleggen.
Tom moet dingen uitleggen.
Ik zal het aan hem uitleggen.
Ik zal het aan hem uitleggen.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Het is de bedoeling dat we onze schoenen uittrekken aan de ingang.

Het is de bedoeling dat we onze schoenen uittrekken aan de ingang.

"We geven geen kortingen," zei de vrouw streng, "ongeacht hoe klein. En wilt u nu alstublieft het pak uittrekken als u het zich niet kunt veroorloven?"

"We geven geen kortingen," zei de vrouw streng, "ongeacht hoe klein. En wilt u nu alstublieft het pak uittrekken als u het zich niet kunt veroorloven?"