Vertaling van vriend

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
vriend [m], minnaar, geliefde, vrijer {zn.}
vriend [m]
minnaar
geliefde
vrijer {zn.}
Ik kan hem me voorstellen als een goede vriend, doch niet als een minnaar.
Ik kan hem me voorstellen als een goede vriend, doch niet als een minnaar.
Hij verloor zijn meest geliefde zoon.
Hij verloor zijn meest geliefde zoon.
vriend [m], amice, vrind {zn.}
vriend [m]
amice
vrind {zn.}
Hij is haar vriend.
Hij is haar vriend.
Hij is mijn vriend.
Hij is mijn vriend.
vriend, bondgenoot [m] (de ~), medestander [m] (de ~) {zn.}
vriend
bondgenoot [m] (de ~)
medestander [m] (de ~) {zn.}
Duitsland was ooit een bondgenoot van Italië.
Duitsland was ooit een bondgenoot van Italië.
Je was mijn vriend.
Je was mijn vriend.
vriend [m] (de ~), vriendin [v] (de ~), maat [m] (de ~), gabber [m] (de ~), compagnon [m] (de ~), vrind, makker [m] (de ~), kornuit [m] (de ~), kompaan, kameraad [m] (de ~), gezel [m] (de ~), deelgenoot, amice {zn.}
vriend [m] (de ~)
vriendin [v] (de ~)
maat [m] (de ~)
gabber [m] (de ~)
compagnon [m] (de ~)
vrind
makker [m] (de ~)
kornuit [m] (de ~)
kompaan
kameraad [m] (de ~)
gezel [m] (de ~)
deelgenoot
amice {zn.}
Zijn vriendin is Japans.
Zijn vriendin is Japans.
Ze is mijn vriendin.
Ze is mijn vriendin.
vriend [m] (de ~), vriendin [v] (de ~), liefje [m] (het ~), vrindje, vrijer [m] (de ~), kloris {zn.}
vriend [m] (de ~)
vriendin [v] (de ~)
liefje [m] (het ~)
vrindje
vrijer [m] (de ~)
kloris {zn.}
Waarom huil je, liefje?
Waarom huil je, liefje?
Heeft Tom een vriendin?
Heeft Tom een vriendin?


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Hij is haar vriend.

Hij is haar vriend.

Hij is mijn vriend.

Hij is mijn vriend.

Je was mijn vriend.

Je was mijn vriend.

Mijn vriend leert Koreaans.

Mijn vriend leert Koreaans.

Tom is mijn vriend.

Tom is mijn vriend.

Hij is haar vriend.

Hij is haar vriend.

Dit is mijn vriend.

Dit is mijn vriend.

Bob is mijn vriend.

Bob is mijn vriend.

Ik wil een vriend.

Ik wil een vriend.

Hij is mijn vriend.

Hij is mijn vriend.

Hij is zijn vriend.

Hij is zijn vriend.

Tom is Mary's vriend.

Tom is Mary's vriend.

Ge zijt mijn vriend.

Ge zijt mijn vriend.

Je bent mijn beste vriend.

Je bent mijn beste vriend.

Niet zo vlug, jonge vriend.

Niet zo vlug, jonge vriend.


Gerelateerd aan vriend

minnaar - geliefde - vrijer - amice - vrind - bondgenoot - medestander - vriendin - maat - gabber - compagnon - makker - kornuit - kompaan - kameraadvoorstander - persoon - partner