Vertaling van winden

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
winden, opwinden, op een klos winden, spoelen {ww.}
winden
opwinden
op een klos winden
spoelen {ww.}

ik wind op
jij windt op
hij/zij/het windt op

ik wind
jij windt
hij/zij/het windt
» meer vervoegingen van winden

De schipper vertelt over de winden, de boer over de stieren
De schipper vertelt over de winden, de boer over de stieren
winden, strengelen, wikkelen, oprollen {ww.}
winden
strengelen
wikkelen
oprollen {ww.}

ik rol op
jij rolt op
hij/zij/het rolt op

ik wind
jij windt
hij/zij/het windt
» meer vervoegingen van winden

winden, omzwachtelen, inzwachtelen, intapen {ww.}
winden
omzwachtelen
inzwachtelen
intapen {ww.}

ik tape in
jij tapet in
hij/zij/het tapet in

ik wind
jij windt
hij/zij/het windt
» meer vervoegingen van winden

winden, strengelen {ww.}
winden
strengelen {ww.}

ik strengel
jij strengelt
hij/zij/het strengelt

ik wind
jij windt
hij/zij/het windt
» meer vervoegingen van winden

winden {ww.}
winden {ww.}

ik wind
jij windt
hij/zij/het windt

ik wind
jij windt
hij/zij/het windt
» meer vervoegingen van winden

winde [m] (de ~) {zn.}
winde [m] (de ~) {zn.}
wind [m] (de ~), windje, scheet [m] (de ~), veest [m] (de ~), poepje [o] (het ~), poep [m] (de ~), flatus, buikwind {zn.}
wind [m] (de ~)
windje
scheet [m] (de ~)
veest [m] (de ~)
poepje [o] (het ~)
poep [m] (de ~)
flatus
buikwind {zn.}
Er staat geen wind vandaag.
Er staat geen wind vandaag.
Er stond een straffe wind.
Er stond een straffe wind.
wind [m] (de ~) {zn.}
wind [m] (de ~) {zn.}
De wind kuste de bomen teder.
De wind kuste de bomen teder.
Er was helemaal geen wind gisteren.
Er was helemaal geen wind gisteren.