Vertaling van spoelen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
spoelen, afspoelen, gorgelen {ww.}
spoelen
afspoelen
gorgelen {ww.}

ik spoel af
jij spoelt af
hij/zij/het spoelt af

ik spoel
jij spoelt
hij/zij/het spoelt
» meer vervoegingen van spoelen

spoelen, schoonwassen {ww.}
spoelen
schoonwassen {ww.}

ik was schoon
jij wast schoon
hij/zij/het wast schoon

ik spoel
jij spoelt
hij/zij/het spoelt
» meer vervoegingen van spoelen

spoelen, doorspoelen {ww.}
spoelen
doorspoelen {ww.}

ik doorspoel
jij doorspoelt
hij/zij/het doorspoelt

ik spoel
jij spoelt
hij/zij/het spoelt
» meer vervoegingen van spoelen

winden, opwinden, op een klos winden, spoelen {ww.}
winden
opwinden
op een klos winden
spoelen {ww.}

ik wind op
jij windt op
hij/zij/het windt op

ik wind
jij windt
hij/zij/het windt
» meer vervoegingen van winden

De schipper vertelt over de winden, de boer over de stieren
De schipper vertelt over de winden, de boer over de stieren
spoelen {ww.}
spoelen {ww.}

ik spoel
jij spoelt
hij/zij/het spoelt

ik spoel
jij spoelt
hij/zij/het spoelt
» meer vervoegingen van spoelen

spoelen {ww.}
spoelen {ww.}

ik spoel
jij spoelt
hij/zij/het spoelt

ik spoel
jij spoelt
hij/zij/het spoelt
» meer vervoegingen van spoelen

spoelen {ww.}
spoelen {ww.}

ik spoel
jij spoelt
hij/zij/het spoelt

ik spoel
jij spoelt
hij/zij/het spoelt
» meer vervoegingen van spoelen

klos, spoel (mv. spoelen) {zn.}
klos
spoel (mv. spoelen) {zn.}
schuitje [o], spoel (mv. spoelen), inslagspoel, weversspoel {zn.}
schuitje [o]
spoel (mv. spoelen)
inslagspoel
weversspoel {zn.}
spil [v], spoel (mv. spoelen) {zn.}
spil [v]
spoel (mv. spoelen) {zn.}
spoel (mv. spoelen) {zn.}
spoel (mv. spoelen) {zn.}
wassen, spoelen {ww.}
wassen
spoelen {ww.}

ik spoel
jij spoelt
hij/zij/het spoelt

ik was
jij wast
hij/zij/het wast
» meer vervoegingen van wassen

Knippen, wassen en drogen alstublieft.
Knippen, wassen en drogen alstublieft.
Ik ga mijn auto wassen.
Ik ga mijn auto wassen.
garenspoel, spoel [m] (de ~) {zn.}
garenspoel
spoel [m] (de ~) {zn.}