Vertaling van zegel
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
zegel {zn.}
zegel {zn.}
merk, zegel, merkteken {zn.}
merk
zegel
merkteken {zn.}
zegel
merkteken {zn.}
Audley is een Chinees merk.
Audley is een Chinees merk.
Ik ben laatst van merk tandpasta gewisseld.
Ik ben laatst van merk tandpasta gewisseld.
zegel {zn.}
zegel {zn.}
zegel {zn.}
zegel {zn.}
zegel {zn.}
zegel {zn.}
zegelen, bezegelen, verzegelen {ww.}
zegelen
bezegelen
verzegelen {ww.}
bezegelen
verzegelen {ww.}
ik bezegel
jij bezegelt
hij/zij/het bezegelt
ik zegel
jij zegelt
hij/zij/het zegelt
» meer vervoegingen van zegelen
postzegel , zegel , frankeerzegel {zn.}
postzegel
zegel
frankeerzegel {zn.}
zegel
frankeerzegel {zn.}
Ik heb een postzegel nodig.
Ik heb een postzegel nodig.
Ik heb een erg oude postzegel.
Ik heb een erg oude postzegel.
verzegeling, zegelafdruk , zegel {zn.}
verzegeling
zegelafdruk
zegel {zn.}
zegelafdruk
zegel {zn.}
plakzegel, zegel {zn.}
plakzegel
zegel {zn.}
zegel {zn.}
verzegelen, zegelen {ww.}
verzegelen
zegelen {ww.}
zegelen {ww.}
ik verzegel
jij verzegelt
hij/zij/het verzegelt
ik verzegel
jij verzegelt
hij/zij/het verzegelt
» meer vervoegingen van verzegelen
zegelen {ww.}
zegelen {ww.}
ik zegel
jij zegelt
hij/zij/het zegelt
ik zegel
jij zegelt
hij/zij/het zegelt
» meer vervoegingen van zegelen