Vertaling van afgelopen
Inhoud:
Nederlands
Zweeds
afgelopen, laatstleden, verleden, verschenen, vervlogen, voorbij {bn.}
förgången
af, afgelopen, gereed, klaar {bn.}
färdig
redo
tillreds
redo
tillreds
aflopen, eindigen, ophouden, uitgaan, uitlopen, uitraken, verlopen {ww.}
sluta
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Zweeds
Wat heb je afgelopen zondag gedaan?
Vad gjorde du förra söndagen?
Wat heb je afgelopen nacht gedaan?
Vad gjorde du i går kväll?
Zijn oudere zus is afgelopen maand getrouwd.
Hennes storasyster gifte sig förra månaden.
Hij verbleef de afgelopen vijf dagen in dat hotel.
Han har bott på det där hotellet de fem senaste dagarna.