Engels

Nederlands

Present

  • I end
  • you end
  • he/she/it ends
  • we end
  • you end
  • they end

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik val weg
  • jij valt weg
  • hij/zij/het valt weg
  • wij vallen weg
  • jullie vallen weg
  • zij vallen weg

Simple past

  • I ended
  • you ended
  • he/she/it ended
  • we ended
  • you ended
  • they ended

Onvoltooid verleden tijd

  • ik viel weg
  • jij viel weg
  • hij/zij/het viel weg
  • wij vielen weg
  • jullie vielen weg
  • zij vielen weg

Present perfect

  • I have ended
  • you have ended
  • he/she/it has ended
  • we have ended
  • you have ended
  • they have ended

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben weggevallen
  • jij bent weggevallen
  • hij/zij/het is weggevallen
  • wij zijn weggevallen
  • jullie zijn weggevallen
  • zij zijn weggevallen

Past perfect

  • I had ended
  • you had ended
  • he/she/it had ended
  • we had ended
  • you had ended
  • they had ended

Voltooid verleden tijd

  • ik was weggevallen
  • jij was weggevallen
  • hij/zij/het was weggevallen
  • wij waren weggevallen
  • jullie waren weggevallen
  • zij waren weggevallen

Future

  • I will end
  • you will end
  • he/she/it will end
  • we will end
  • you will end
  • they will end

Toekomende tijd I

  • ik zal wegvallen
  • jij zult wegvallen
  • hij/zij/het zal wegvallen
  • wij zullen wegvallen
  • jullie zullen wegvallen
  • zij zullen wegvallen

Future perfect

  • I will have ended
  • you will have ended
  • he/she/it will have ended
  • we will have ended
  • you will have ended
  • they will have ended

Toekomende tijd II

  • ik zal weggevallen zijn
  • jij zult weggevallen zijn
  • hij/zij/het zal weggevallen zijn
  • wij zullen weggevallen zijn
  • jullie zullen weggevallen zijn
  • zij zullen weggevallen zijn

Conditional present

  • I would end
  • you would end
  • he/she/it would end
  • we would end
  • you would end
  • they would end

Conditionalis I

  • ik zou wegvallen
  • jij zou wegvallen
  • hij/zij/het zou wegvallen
  • wij zouden wegvallen
  • jullie zouden wegvallen
  • zij zouden wegvallen

Conditional perfect

  • I would have ended
  • you would have ended
  • he/she/it would have ended
  • we would have ended
  • you would have ended
  • they would have ended

Conditionalis II

  • ik zou zijn weggevallen
  • jij zou zijn weggevallen
  • hij/zij/het zou zijn weggevallen
  • wij zouden zijn weggevallen
  • jullie zouden zijn weggevallen
  • zij zouden zijn weggevallen

Verwijzingen

Bekijk 12 definitie(s) van end