Engels

Nederlands

Present

  • I end
  • you end
  • he/she/it ends
  • we end
  • you end
  • they end

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bedank
  • jij bedankt
  • hij/zij/het bedankt
  • wij bedanken
  • jullie bedanken
  • zij bedanken

Simple past

  • I ended
  • you ended
  • he/she/it ended
  • we ended
  • you ended
  • they ended

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bedankte
  • jij bedankte
  • hij/zij/het bedankte
  • wij bedankten
  • jullie bedankten
  • zij bedankten

Present perfect

  • I have ended
  • you have ended
  • he/she/it has ended
  • we have ended
  • you have ended
  • they have ended

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bedankt
  • jij hebt bedankt
  • hij/zij/het heeft bedankt
  • wij hebben bedankt
  • jullie hebben bedankt
  • zij hebben bedankt

Past perfect

  • I had ended
  • you had ended
  • he/she/it had ended
  • we had ended
  • you had ended
  • they had ended

Voltooid verleden tijd

  • ik had bedankt
  • jij had bedankt
  • hij/zij/het had bedankt
  • wij hadden bedankt
  • jullie hadden bedankt
  • zij hadden bedankt

Future

  • I will end
  • you will end
  • he/she/it will end
  • we will end
  • you will end
  • they will end

Toekomende tijd I

  • ik zal bedanken
  • jij zult bedanken
  • hij/zij/het zal bedanken
  • wij zullen bedanken
  • jullie zullen bedanken
  • zij zullen bedanken

Future perfect

  • I will have ended
  • you will have ended
  • he/she/it will have ended
  • we will have ended
  • you will have ended
  • they will have ended

Toekomende tijd II

  • ik zal bedankt hebben
  • jij zult bedankt hebben
  • hij/zij/het zal bedankt hebben
  • wij zullen bedankt hebben
  • jullie zullen bedankt hebben
  • zij zullen bedankt hebben

Conditional present

  • I would end
  • you would end
  • he/she/it would end
  • we would end
  • you would end
  • they would end

Conditionalis I

  • ik zou bedanken
  • jij zou bedanken
  • hij/zij/het zou bedanken
  • wij zouden bedanken
  • jullie zouden bedanken
  • zij zouden bedanken

Conditional perfect

  • I would have ended
  • you would have ended
  • he/she/it would have ended
  • we would have ended
  • you would have ended
  • they would have ended

Conditionalis II

  • ik zou hebben bedankt
  • jij zou hebben bedankt
  • hij/zij/het zou hebben bedankt
  • wij zouden hebben bedankt
  • jullie zouden hebben bedankt
  • zij zouden hebben bedankt

Imperative

  • you end
  • you end

Imperatief

  • jij bedank
  • jullie bedankt

Verwijzingen

Bekijk 12 definitie(s) van end