Betekenis van:
fok

fok (de ~ | meervoud fokken)
Zelfstandig naamwoord
  • hulpmiddel bij het kijken; (informeel) bril
"de fok erbij opzetten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

fok (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • teelt van dieren; het fokken

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

fok
Zelfstandig naamwoord
  • ; driehoekig zeil bevestigd aan de voorstag
fok
Zelfstandig naamwoord
  • ; het onderste razeil aan de fokkemast van vierkantgetuigde schepen
fok
Zelfstandig naamwoord
  • het fokken, de teelt van dieren (geen meervoud)
fok
Zelfstandig naamwoord
  • bril

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. BPR (fok- of gebruiksloopvogels)
  2. BPR (fok- of gebruiksloopvogels)
  3. Fok- en gebruikspluimvee
  4. Fok- of vermeerderingsbeslagen (kruisingen)
  5. Fok- of vermeerderingsbeslagen (kruisingen)
  6. Fokken: voor fok- en gebruiksdieren.
  7. Bedrijven met fok- en vleesvarkens gecombineerd
  8. B Fok in gevangenschap of kunstmatige kweek
  9. Dieren gehouden voor de fok [16]
  10. Dieren gehouden voor de fok [13]
  11. BPP (fok- of gebruikspluimvee m.u.v. loopvogels)
  12. de gedode fok- en legkippen Gallus gallus;
  13. Fok- en gebruiksloopvogels en broedeieren en eendagskuikens daarvan
  14. Veterinair certificaat voor als landbouwhuisdier gehouden fok- en/of gebruiksschapen (Ovis aries) en fok- en/of gebruiksgeiten (Capra hircus).
  15. Dit certificaat is voor levende als landbouwhuisdier gehouden fok- en gebruiksschapen (Ovis aries) en fok- en gebruiksgeiten (Capra hircus).