Betekenis van:
wild

wild
Bijvoeglijk naamwoord
  • van wild of ongecontroleerd karakter

Synoniemen

wild
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet gekweekt
"wilde planten/bloemen"
"wilde konijnen"

Hyperoniemen

wild
Bijvoeglijk naamwoord
  • onherbergzaam; ruig; wild; onbeheerst
"een wilde rivier"
"wild om zich heen kijken/slaan"

Synoniemen

wild
Bijvoeglijk naamwoord
  • dol; stapel; dol op; dol; verzot; gek (op); zeer gesteld op; zeer vol zijn van; met een zeer sterke geslachtsdrift
"ergens wild op zijn"

Synoniemen

wild
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet tam
wild
Bijvoeglijk naamwoord
  • onbeschaafd, bruusk
wild (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • de in het wild levende dieren waarop men jaagt
"overstekend wild"
"klein wild"

Hyperoniemen

wild (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • niet door de mens gewijzigde omgeving of omstandigheden
"in het wild"
"die dieren leven daar in het wild"

Synoniemen

Hyperoniemen

wild
Zelfstandig naamwoord
  • dieren die niet onder menselijke beheersing zijn opgegroeid
wild
Zelfstandig naamwoord
  • vlees van een wild dier

Voorbeeldzinnen

  1. Niet alle dieren zijn wild.
  2. Jack, doe niet zo wild.
  3. Muziek heeft de charme om een wild beest te kalmeren.
  4. Wild
  5. Vrij wild:
  6. Vrij wild
  7. Heruitzetting wild
  8. Gekweekt wild
  9. Wild/Ranches
  10. Gekweekt wild en vrij wild:
  11. Wild- en begrazingsschade
  12. HOOFDSTUK VII: GEKWEEKT WILD
  13. Vijfhoekig stempel (vrij wild)
  14. Wild- en begrazingsschade
  15. Categorie — Wild- en begrazingsschade