Betekenis van:
bezeten

bezeten
Bijvoeglijk naamwoord
  • zodanig gestoord in zijn geestelijke vermogens, dat men niet in staat is zichzelf te leiden of de rechten van anderen te eerbiedigen
"(als) van de duivel bezeten"
"als een bezetene tekeergaan"

Synoniemen

Hyperoniemen

bezeten
Bijvoeglijk naamwoord
  • dol; stapel; dol op; dol; verzot; gek (op); zeer gesteld op; zeer vol zijn van; met een zeer sterke geslachtsdrift
"bezeten zijn van iets/iemand"

Synoniemen

bezeten
Bijvoeglijk naamwoord
  • onder de invloed van een boze geest zijn
bezeten
Bijvoeglijk naamwoord
  • door een blinde ijver of enthousiasme gedreven of daarvan blijkgevend

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Tom denkt dat zijn computer bezeten is door een boze geest.
  2. dat niet de nationaliteit bezit van de staat op welks grondgebied zijn standplaats is gelegen, en die deze ook nooit heeft bezeten, en
  3. elke houder van dieren de bevoegde autoriteit desgevraagd alle inlichtingen verschaft over de oorsprong, de identificatie en, in voorkomend geval, de bestemming van de dieren die hij heeft bezeten, gehouden, vervoerd, in de handel gebracht of geslacht;
  4. Duitsland bestrijdt dat Q-Cells op het tijdstip van de aanmelding meer invloed uitoefende op Sovello dan een investeerder had gedaan die 24,9 % van de aandelen in Sovello had bezeten.
  5. Het personeelslid dat niet de nationaliteit bezit van de staat op welks grondgebied zijn standplaats is gelegen, en deze nationaliteit ook nooit bezeten heeft, doch niet voldoet aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, heeft recht op een toelage voor verblijf in het buitenland gelijk aan eenvierde van de ontheemdingstoelage.
  6. „persoon die geen beroepsbeoefenaar is”: een natuurlijke persoon die gedurende ten minste drie jaar voorafgaande aan zijn of haar betrokkenheid bij het beheer van het stelsel van publiek toezicht geen wettelijke controles van jaarrekeningen heeft verricht, geen stemrecht in een auditkantoor heeft bezeten, geen lid is geweest van het leidinggevende of bestuursorgaan van een auditkantoor en niet in dienst is geweest van of verbonden is geweest aan een auditkantoor;
  7. het personeelslid dat de nationaliteit van de staat op welks grondgebied zijn standplaats is gelegen, bezit of heeft bezeten, maar die gedurende een periode van tien jaar, eindigend op het ogenblik van zijn indiensttreding, regelmatig woonachtig is geweest buiten het grondgebied in Europa van die staat, en wel om een andere reden dan het uitoefenen van een functie in dienst van een staat of van een internationale organisatie.