Vertaling van angreifen

Inhoud:

Duits
Nederlands
angreifen, überfallen, herfallen über {ww.}
aanvallen 

ich werde angreifen
du wirst angreifen
er/sie/es wird angreifen

ik zal aanvallen
jij zult aanvallen
hij/zij/het zal aanvallen
» meer vervoegingen van aanvallen

angreifen, reizen, herausfordern, stumpf machen, provozieren {ww.}
irriteren
prikkelen
agaceren

ich werde angreifen
du wirst angreifen
er/sie/es wird angreifen

ik zal irriteren
jij zult irriteren
hij/zij/het zal irriteren
» meer vervoegingen van irriteren

affizieren, erregen, angreifen {ww.}
aangrijpen 
treffen
aandoen
frapperen

ich werde angreifen
du wirst angreifen
er/sie/es wird angreifen

ik zal aangrijpen
jij zult aangrijpen
hij/zij/het zal aangrijpen
» meer vervoegingen van aangrijpen

affizieren, erregen, angreifen {ww.}
aandoen
aangrijpen 
inboezemen

ich werde angreifen
du wirst angreifen
er/sie/es wird angreifen

ik zal aandoen
jij zult aandoen
hij/zij/het zal aandoen
» meer vervoegingen van aandoen

greifen, angreifen, ergreifen {ww.}
vastgrijpen
grijpen
aangrijpen 
bemachtigen 

ich werde angreifen
du wirst angreifen
er/sie/es wird angreifen

ik zal vastgrijpen
jij zult vastgrijpen
hij/zij/het zal vastgrijpen
» meer vervoegingen van vastgrijpen

anfallen, angreifen, ausfallen, befallen, überfallen, attackieren, losgehen auf, anfechten, in Angriff nehmen, sich machen an, sich hermachen über, zerfressen, zerstören, schädigen, den Kampf beginnen {ww.}
attaqueren
tackelen
aantasten 
aanvallen 
aangrijpen 

ich werde angreifen
du wirst angreifen
er/sie/es wird angreifen

ik zal attaqueren
jij zult attaqueren
hij/zij/het zal attaqueren
» meer vervoegingen van attaqueren

affizieren, erregen, angreifen {ww.}
aangrijpen 
treffen
aandoen
raken

ich werde angreifen
du wirst angreifen
er/sie/es wird angreifen

ik zal aangrijpen
jij zult aangrijpen
hij/zij/het zal aangrijpen
» meer vervoegingen van aangrijpen

affizieren, erregen, angreifen {ww.}
aandoen
aangrijpen 
draaien

ich werde angreifen
du wirst angreifen
er/sie/es wird angreifen

ik zal aandoen
jij zult aandoen
hij/zij/het zal aandoen
» meer vervoegingen van aandoen